Gebruiker:JanB46/Burgerlijke gelijkstelling

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

HJM: definitie burgerlijke gelijkstelling


Gans, M.H. (1971), Memorboek Platenboek voor het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940, Baarn, Bosch & Keuning
  • De burgerlijke gelijkstelling van joden in 1796 na de Franse inval was een eerste stap in het openbreken van hun isolement. Voor die tijd waren er diverse steden en dorpen die joden weigerden, zoals Deventer, Gouda en Utrecht, of die slechts enkele gezinnen toelieten. Liberale en door de Verlichting beïnvloede joden hebben zich ingezet voor de burgerlijke gelijkstelling, onder andere door zich te organiseren in het genootschap Felix Libertate, dat ook christenen als leden toeliet. Dit was tevens een reactie op de uitsluiting van joden door bestaande genootschappen. Het merendeel van de joden was echter orthodox en gehecht aan hun aparte status; voor hen hoefde die gelijkstelling niet. Zij waren bang – en niet ten onrechte – dat ze daarmee een belangrijk deel van hun autonomie en identiteit zouden moeten opgeven (Gans 1971: 290).

Wikipedia, Geschiedenis van de Joden in Nederland

  • Niet lang na de komst van de Fransen richtte een kleine groep Joden onder leiding van Mozes Asser in Amsterdam een patriottenclub op. Onder de naam Felix Libertate (Gelukkig door Vrijheid) hielden zij in een lokaal aan de Nes hun eerste openbare vergadering met de bedoeling zich actief in te zetten voor gelijke rechten voor alle Joodse burgers in Nederland. De tijd was rijp voor dit streven, omdat het nieuwe bewind met tal van gevestigde tradities wilde breken. Het was de tijd van de Verlichting, een tijd van nieuw elan. Om zich van aandacht verzekerd te weten, richtten de Libertate-leden zich onophoudelijk met rekesten tot de leden van de Nationale Vergadering.
  • De Nationale vergadering van de Bataafse Republiek (de toenmalige regering) stelde de Joden op 2 september 1796 volledig gelijk aan de leden van andere (religieuze) gezindten. Per die datum werd een besluit afgekondigd dat geen Jood zal worden uitgeslooten van eenige rechten of voordeelen die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zyn. Dat de Vergadering met het gelijkheidsideaal instemde was niet zo verwonderlijk tegen de achtergrond van het tijdens de Franse Revolutie gehanteerde adagium van 'Vrijheid, gelijkheid en broederschap'. In hetzelfde jaar (1796) werd de uitsluiting van Joden van het lidmaatschap van gilden ongedaan gemaakt. Met het aannemen van het decreet werd weliswaar een belangrijke stap gezet in het emancipatieproces van de Nederlandse Joden, maar voltooid was dat allerminst. Na 1796 drongen zij slechts langzaam door tot andere beroepen. De burgerlijke gelijkstelling was vooral van toepassing op mannen die het maatschappelijk al hadden gemaakt. Aan vrouwen, kleine zelfstandigen en zeker voor de grote massa van het zogenoemde lompenproletariaat gingen de positieve effecten van het inburgeringsdecreet voorbij.