Gebruiker:Perudotes/Overleveringswet/Ne bis

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Artikel 9 OLW verbiedt de overlevering indien, kort gezegd, sprake is van ne bis in idem. De bepaling is grotendeels gelijk en ontleend aan de ne-bis-in-idemexceptie in de Uitleveringswet. De bepaling in de OLW is een combinatie van dwingende en facultatieve weigeringsgronden in het KEAB.[1][n 1] Al deze weigeringsgronden hebben met elkaar gemeen dat tegen de opgeëiste persoon reeds een strafvervolging loopt, of heeft gelopen, t.o.v. 'hetzelfde feit'. Het betreft een autonoom begrip dat overeenkomstig artikel 54 Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) wordt uitgelegd. Hiervan is sprake indien de overlevering gevraagd wordt wegens "een geheel van feiten (…) die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn naar tijd en plaats en wat het voorwerp ervan betreft".[2]

Overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan: … tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is;

Allereerst moet de overlevering geweigerd worden indien tegen de opgeëiste persoon in Nederland al een strafvervolging gaande is wegens (hetzelfde) feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd.[3] Deze weigeringsgrond tracht vooral de goede rechtsbedeling te beschermen door te voorkomen dat er tegen de opgeëiste persoon in verschillende lidstaten simultaan meerdere procedures lopen wegens hetzelfde strafbare feit. De Overleveringswet kent echter een uitzondering indien de Minister van Justitie opdracht heeft gegeven om de vervolging (in Nederland) te staken.[4] Het begrip 'strafvervolging' is ruim, er valt bijvoorbeeld ook onder het opsporingsonderzoek onder leiding van de politie of een doorzoeking door de rechter-commissaris. Het uitgangspunt van de overleveringsrechter lijkt dan ook te zijn of de Nederlandse autoriteiten door middel van een (onderzoeks)handeling hebben doen blijken dat zij de opgeëiste persoon in Nederland willen vervolgen.[5]

… hij in Nederland is vervolgd maar hernieuwde vervolging is uitgesloten op grond van artikel 255, eerste of tweede lid, of artikel 255a, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dan wel in Nederland het recht tot strafvordering is vervallen omdat hij aan voorwaarden heeft voldaan die door de officier van justitie voor aanvang van de terechtzitting ter voorkoming van de strafvervolging zijn gesteld;

Daarnaast wordt overlevering geweigerd indien aan de opgeëiste persoon ter zake van hetzelfde feit: een buitenvervolgingstelling, of een verklaring houdende dat de zaak geëindigd is, dan wel een kennisgeving van niet verdere vervolging betekend is (artikel 255 Sv); een strafbeschikking volledig ten uitvoer gelegd is (artikel 255a Sv); of het strafbare feit volledig getransigeerd is (artikel 74 Sr).[6] Met deze bepaling sluit de OLW aan bij het begrip «onherroepelijk vonnis» in artikel 54 SUO. Volgens een uitspraak van het Hof van Justitie vallen daar ook onder 'procedures tot beëindiging van strafvervolging waarbij zonder rechterlijke tussenkomst een einde wordt gemaakt aan een ingeleide strafprocedure, nadat de verdachte heeft voldaan aan bepaalde voorwaarden en met name een vastgestelde geldsom heeft betaald.'[7]

In de OLW verwijst naast de buitenvervolgingstelling, en de verklaring houdende dat de zaak geëindigd is, ook naar de kennisgeving van niet verdere vervolging als grond om de overlevering te weigeren.[n 2] Een dergelijke kennisgeving wordt ook wel een formeel sepot genoemd. Daarvan is sprake als de vervolging reeds een aanvang genomen heeft, maar het Openbaar Ministerie daarna afziet van verdere vervolging. De verdachte krijgt dan een kennisgeving hiervan.[8] Een formeel sepot is een weigeringsgrond voor de overlevering. Een informeel sepot,[9] (of een politiesepot) vormt geen beletsel voor de overlevering. De rechtbank Amsterdam heeft echter aangenomen dat de (formele) sepotgronden "gering feit" en "ten onrechte als verdachte aangemerkt" niet onder de exceptie van de OLW vallen.[10]

Als het staken van de vervolging in Nederland een gevolg is van het ontbreken van rechtsmacht, of omdat aan berechting in het buitenland de voorkeur wordt gegeven, kan de opgeëiste persoon wel overgeleverd worden.[11][n 3]

… hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing;

Het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen noopt ertoe dat de overleveringsrechter ook rekening houdt met onherroepelijke beslissingen in andere lidstaten. Ook indien de opgeëiste persoon in een andere lidstaat t.a.v. hetzelfde feit buiten vervolging is gesteld vormt dit een beletsel voor de overlevering. De regering koos bewust voor een ruime formulering om zo tegemoet te komen aan de beslissing van het Hof van Justitie dat het ne-bis-in-idembeginsel ook van toepassing is op procedures tot beëindiging van strafvervolging zonder rechterlijke tussenkomst.[12] In een latere zaak oordeelde het Hof dat er echter geen vervolgingsbeletsel is als de betrokken procedure is beëindigd zonder dat een uitgebreid onderzoek (naar de strafbaarheid van de verdachte) is verricht.[13]

hij bij gewijsde van de Nederlandse rechter is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige onherroepelijke beslissing door een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een derde land is genomen;

Op grond van het KEAB wordt de overlevering geweigerd indien "uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt" blijkt dat de opgeëiste persoon onherroepelijk door een lidstaat is berecht.[14] De overlevering kan volgens het kaderbesluit worden geweigerd indien uit dergelijke gegevens blijkt dat de gezochte persoon in een derde land onherroepelijk is berecht.[15] In de Overleveringswet zijn beide gronden als dwingende weigeringsgrond opgenomen. Bovendien is de zinsnede "uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschik" niet overgenomen. De betekenis van deze zinsnede is onduidelijk. Volgens Glerum veronderstelt dat zij tegemoet komt aan het bezwaar van de Commissie dat de uitvoerende lidstaat minder makkelijk aan de benodigde gegevens komt dan de uitvaardigende lidstaat. De Belgische wetgever meent evenwel dat de zinsnede zo gelezen moet worden dat de overleveringsrechter niet gehouden is om ambtshalve te onderzoeken dat de opgeëiste persoon reeds berecht is voor hetzelfde feit. M.a.w. de gezochte persoon dient volgens haar zelf dergelijke gegevens aan te dragen.[16]

De overlevering wordt op deze grond door de Nederlandse rechter geweigerd indien de gezochte persoon bij Nederlands gewijsde is vrijgesproken of is ontslagen van alle rechtsvervolging. Bij andere lidstaten, waaronder de uitvaardigende lidstaat, en landen buiten de EU (derde landen) wordt de overlevering op grond van elke onheroepelijke beslissing (het kaderbesluit schrijft "onheroeppelijk [is] berechting"). Volgens het Hof van Justitie is hiervan sprake indien "na een strafprocedure de strafvervolging definitief is beëindigd" ofwel "wanneer de rechterlijke instanties van een lidstaat een beslissing hebben genomen waarmee een verdachte definitief wordt vrijgesproken".[17]

hij bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld, in gevallen waarin: 1º. de opgelegde straf of maatregel reeds is ondergaan; 2º. de opgelegde straf of maatregel niet meer voor tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging vatbaar is; 3º. de veroordeling een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel inhoudt; 4º. de opgelegde straf of maatregel in Nederland wordt ondergaan;

Indien voor hetzelfde feit een veroordelend gewijsde is (in Nederland, een lidstaat of een derde land) wordt de overlevering alleen geweigerd indien aan enkele voorwaarden is voldaan. Dit is allereerst het geval als de opgelegde straf of maatregel al volledig ondergaan is of zij niet meer ten uitvoer kan worden gelegd (de tenuitvoerleggingsvoorwaarde). Daarnaast kan dit in het geval van schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (rechterlijk pardon). Tenslotte wordt de overlevering geweigerd indien de tenuitvoerlegging al in Nederland plaatsheeft.[18]

naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.

Tot slot wordt de overlevering onder de ne-bis-in-idemgrond geweigerd indien het naar het recht van de uitvoerende lidstaat (Nederland) is verjaard.[19]

  1. Respectievelijk de imperatieve weigeringsgrond in art. 3 lid 2 KEAB en de facultatieve excepties in art. 4 lid 2, 3, 4 en 5 KEAB.
  2. Van buitenvervolgingstelling is sprake als de raadkamer van de rechtbank een bezwaarschrift tegen de dagvaarding (ex art. 262 lid 1 en 5 Sv) gegrond acht. Een verklaring houdende dat de zaak geëindigd is kan op verzoek van de verdachte, op ieder moment van de vervolging (dus ook nadat de zaak ter terechtzitting aanhangig gemaakt is), afgegeven worden door de feitenrechter (art. 29f Sv).
  3. De overlevering wordt verder niet geweigerd indien: tegen de verdachte nieuwe bezwaren bekend worden (art. 255 lid 2 Sv); de kennisgeving van niet verdere vervolging het gevolg is van de onbevoegdheid van de rechtbank (art. 246 lid 2 Sv); of indien het gerechtshof n.a.v. een beklag (voortzetting van) de vervolging beveelt (artikel 12i Sv).
  1. Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 1.
  2. Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 2-4; HvJ EG 9 maart 2006, C‑436/04, ECLI:EU:C:2006:165 (Van Esbroeck), r.o. 36.
  3. Art. 9 lid 1 onder a OLW.
  4. Art. 9 lid 2 OLW.
  5. Glerum & Rozemond, in: Handboek Internationaal Strafrecht 2015, p. 312-314; Glerum & Koppe 2005, p. 68. Vgl. Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 2; Rb Amsterdam 18 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX0949, r.o. 6.
  6. Art. 9 lid 1 onder b OLW.
  7. HvJ EG 11 februari 2003, C-187/01 en C-385/01, ECLI:EU:C:2003:87 (Gözütok en Brügge), r.o. 25-30 en dictum.
  8. Art. 243 lid 1 en 3.
  9. Art. 167 lid 2 Sv.
  10. Glerum & Rozemond, in: Handboek Internationaal Strafrecht 2015, p. 309-311; Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 3; Rb Amsterdam 11 september 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:10126, r.o. 5.3.
  11. Art. 9 lid 3 OLW.
  12. Kamerstukken II 2002/03, nr. 3 (MvT), p. 9; HvJ EG 11 februari 2003, C-187/01 en C-385/01, ECLI:EU:C:2003:87 (Gözütok en Brügge), r.o. 25-30 en dictum.
  13. Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 3c; De Werd, NtEr 2017, afl. 4, p. 79-80; HvJ EU 29 juni 2016, C-486/14, ECLI:EU:C:2016:483 (Kossowski), r.o. 54 en dictum.
  14. Art. 3 lid 2 KEAB.
  15. Art. 4 lid 5.
  16. Glerum 2013, p. 516-517 en 521-523; Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 4a.
  17. Glerum, 'Commentaar op artikel 9 OLW', in: T&C Internationaal Strafrecht 2019, onder 4a; HvJ EU 16 november 2010, C-261/09, ECLI:EU:C:2010:683 (Mantello), r.o. 45.
  18. Glerum & Rozemond, in: Handboek Internationaal Strafrecht 2015, p. 309.
  19. Glerum & Rozemond, in: Handboek Internationaal Strafrecht 2015, p. 315.