Gebruiker:Stunteltje/Kladblok/Bonn & Mees

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Bonn & Mees[bewerken | brontekst bewerken]

Bonn & Mees is een begrip in de Rotterdamse haven. Het is daar één van de oudste familiebedrijven, van oorsprong een scheepswerf en tegenwoordig een exploitant van drijvende bokken. Daarnaast is het ook de naam van een straat, die naar die voormalige werf is genoemd op die plaats.

De scheepswerf[bewerken | brontekst bewerken]

Scheepswerf Bonn & Mees startte in 1869 met een dok een eind westelijk van de Veerdam aan de zuidoever van de Nieuwe Maas tegenover het park, aan de Doklaan op Katendrecht. In 1874 wordt die zelfstandige gemeente samengevoegd met Charlois en wordt vervolgens op 6 december 1894 geannexeerd door de Gemeente Rotterdam. De eigenaar was Jan Smit Czn (Alblasserdam, 20 januari 1825 - aldaar 19 februari 1908), sinds 1856 ook eigenaar van een scheepswerf aan de Noordhoek/Hoogendijk te Papendrecht.

Na verloop van tijd gaf hij de leiding in handen van zijn zwager Hillrich Janz. Bonn, kapitein der koopvaardij. In 1887 verkocht hij de werf aan die bedrijfsleider en in 1888 wordt er een partnerschap aangegaan met Joan Mees (Rotterdam, 10 april 1861 - aldaar 21 februari 1940), van huis uit bankier. De Gemeente Rotterdam schreef de erfpacht van de werfkavel van de heer J. Smit Czn over naar H.J. Bonn. In de jaren 1895-1896 groef men ten noorden van Katendrecht de Tweede Katendrechtse haven. Er ontstond voor de werf een probleem door de plannen van de gemeente Rotterdam om ook de Maashaven aan te leggen. Daardoor zou Katendrecht een landtong worden en de ingang van de Maashaven kwam precies op de plek te liggen waar de werf van Bonn & Mees gevestigd was. De werf verhuisde in 1899 naar het Charloisse Hoofd. In 1927 wordt het bedrijf omgezet in een N.V. Maar ook die locatie werd in de plannen van de gemeente Rotterdam weer anders bestemd, op die plek zou de zuidelijke in- en uitgang van de Maastunnel moeten komen.

Verplaatsing bleek tijdens de malaise van de dertiger jaren financieel niet meer haalbaar en in 1931 ging de scheepswerf in liquidatie en gaat men verder met de exploitatie van drijvende bokken.

De werf bouwde in totaal 312 schepen, baggermolens, rijnschepen, vissloepen, veerboten, hopperzuigers en reddingsboten, ook voor buitenlandse opdrachtgevers, waaronder een respectabel aantal zeeschepen. De rederijen Koninklijke Rotterdamsche Lloyd en Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaart MaatschappijHolland-Amerika-Lijn (NASM) behoorden tot de belangrijkste opdrachtgevers van de werf. Een mijlpaal was de bouw van het stoomschip Dubbeldam voor de NASM, de latere Holland-Amerika Lijn. Een schip voor meer dan vijfhonderd passagiers.

In 1937 verhuist het bedrijf naar de Sluisjesdijk, waar het bedrijf ook nu nog is gevestigd.

De bokken[bewerken | brontekst bewerken]

In 1869 trad Jan Leenheer, 15 jaar oud, bij de werf in dienst als magazijnjongen. Hij werkte zich op en in 1905 nam hij ook financieel deel in het bedrijf en richtte samen met Joan Mees de Maatschappij Drijvende Bokken op, waardoor ook het hijswerk tot het takenpakket ging behoren.

Het is geen toeval dat de basis werd gelegd na de ingebruikname van de Nieuwe Waterweg, die halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw goed bevaarbaar werd. De eerste vraag naar een bok ontstond in 1887. Men was op zoek naar een oplossing om schepen te kunnen bergen, die bij een ongeluk of aanvaring de haven konden blokkeren. In 1887 bestelde een aantal invloedrijke Rotterdammers daarom bij de scheepswerf van Jan Smit op Katendrecht het werkvaartuig Stier, een drijvende lichter, Bok 1, die later een grote rol zou spelen bij Bonn & Mees.

Toch duurde het tot 1887 toen de Bergingsmaatschappij te Maassluis daadwerkelijk gestalte kreeg en waarvan de heer h.J. Bonn als één der commissarissen werd aangesteld. In 1923 zou de onderneming overgaan naar Tak's Bergingsbedrijf.  

Het bokkenbedrijf werd onder leiding van Pieter Leenheer voortgezet. Na de oorlog bouwden vader Jan en zoon Peter Leenheer het bedrijf uit met zwaarder materieel tot wat het nu is. Een moderne hijsspecialist van grote klasse, die niet meer is weg te denken uit het Rotterdamse havengebied en ver daarbuiten!

men verder In of tijdens de tweede wereldoorlog verdwijnen de dokken aan de Maashaven.

In de jaren dertig sloeg de crisis toe. De NV Maatschappij Drijvende Bok I, II en III bleek de redding. Tijdens de hongerwinter in 1945 werden de drie bokken en de sleepboot ‘Ita’ door de Duitsers gevorderd. Ze kwamen in 1945 zwaar beschadigd terug. Bok II was tot zinken gebracht en lag op de bodem van de Vissershaven in IJmuiden. Maar alle problemen werden opnieuw overwonnen. Uiteindelijk bracht de aan Nederland toegebrachte schade ook veel werkgelegenheid.

In 1916 was ar was de NV Drijvende Bokken v⁄h Bonn & Mees opgericht, gevestigd aan de Sluisjesdijk. Dit bedrijf bleef overeind, ondanks de sluiting van de werf. Pieter Leenheer, als scheepsbouwkundige verbonden aan de scheepswerf, stelde vervolgens 8000 gulden beschikbaar voor de overname van de drijvende bok 1 van de Nieuwe Bergingsmaatschappij Maassluis. Enige tijd later werden ook de bokken 2 en 3 overgenomen. Bonn & Mees heeft zich gespecialiseerd in het verplaatsen van grote en zware objecten


Na de oorlog ontwikkelde Bonn & Mees zich zoals de Rotterdamse haven. Alles werd groter en groter, ook de schepen, die meer en bijzondere lading binnenbrachten, waarbij voor het lossen de hulp van de bokken werd ingeroepen. Het hefvermorgen moest nog groter. Jan Leenheer, die eind 1952 als jongeman plotseling directeur werd, besefte dat als geen ander. Achtereenvolgens gaf hij opdrachten tot de bouw van De Pionier (1958), De Goliath (1963), de zeegaande bok Matador (1969) en de Matador 2 (1976). Een bijzondere klus in die periode was het ‘heffen van De Hef ‘, de spoorbrug, die na een aanvaring was beschadigd en het transporteren van de tweede Van Brienenoordbrug van Zwijndrecht naar Rotterdam en natuurlijk voer de eigen Matador in 1994 het nieuwe stalen kantoor van Bonn & Mees van Pernis naar de Sluisjesdijk.

De tijd voor de vierde Leenheer als directeur was aangebroken. In 1996 volgde Peter zijn vader op. Ook hij werd geconfronteerd met steeds grotere opdrachten, en na zorgvuldig wikken en wegen is in 1999 opdracht gegeven voor de bouw van de Matador 3 die in 2002 in gebruik werd genomen. Haar hefvermogen is onlangs vergroot tot 1800 ton (ter vergelijking de Matadoren 1 en 2: 400 ton). De huidige crisis heeft op Bonn & Mees weinig vat. De agenda is behoorlijk vol. Onder andere met offshoreprojecten voor windenergie- parken en opdrachten voor scheepswerven in Nederland en Duitsland. Daarnaast blijft de overslag van projectlading (breakbulk) voor vele vaste klanten in de Rotterdamse haven een stabiele markt. Het familiebedrijf doneert nog steeds aan tal van Rotterdamse verenigingen en instellingen. Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan mag Pension Maaszicht voor dak- en thuisloze jongeren zich op steun verheugen. En vanzelfsprekend staan er veranderingen op stapel: De drie Matadoren en de sleepboten Pieter L. en Jan Leenheer verhuizen naar de Heysehaven op Heijplaat.

Bonn & Mees Drijvende Bokken BV is met 125 jaar ervaring de oudste, nog operationele exploitant van drijvende bokken in Rotterdam. Met een vloot van 3 zeegaande bokken met een hefvermogen tot 1800 ton

In 1883 komen wij de heer H.J. Bonn al tegen in een commissie van vooraanstaande personen uit de Rotterdamse scheepvaartkringen die tot doel had de oprichting van een bergingsmaatschappij. De voornaamste reden was de frequentie van de aanvaringen tussen koopvaardijschepen op de Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg. Een blokkade van de vaarwegen zou het economische belang van Rotterdam als zeehaven nadelig kunnen beïnvloeden.

Doch ondanks de beëindiging van de scheepswerf bleef de op 16 oktober 1916 opgerichte N.V. Drijvende Bokken v/h Bonn en Mees overeind. Het was de heer Pieter Leenheer, scheepsbouwkundig verbonden aan de scheepswerf Bonn & Mees, die met een startkapitaal van fl. 8000,- de drijvende bok 1 van de Nieuwe Bergingsmaatschappij te Maassluis overnam. De drijvende bokken no. 2 en 3 volgden enige tijd later.

In de loop der jaren werden de oudere drijvendebokken 1,2 en 3 die voorheen uitgerust waren met handlieren en minimaal door 6 lieden bediend moesten worden, vervangen voor de bokken Pionier en de Goliath. De komst van de bekende zeegaande bokken Matador en Matador 2 betekende wederom een stuk modernisering en daarmee een grote capaciteit in hijsvermogen. De sleepboot Pieter L, werd in 1964 aan de vloot toegevoegd om de 400 tons zeegaande drijvende bokken Matador en Matador 2 te kunnen slepen.

In februari 2002 werd het contract voor de "Matador 3" getekend. De bok, geheel ontworpen door Vuyk Engeneering, is deels bij de Koreaanse werf van Daewoo in Roemenië geconstrueerd. Deze werf heeft de ponton met opbouw gemaakt en daarna versleept naar Rotterdam. Na acht maanden intensieve arbeid is de "Matador 3" op 30 augustus 2002 gedoopt.

De behoefte om vanaf het water lasten te hijsen ontstond omstreeks 1880. Toch duurde het tot 1887, dat de Bergingsmaatschappij werd opgericht met als directeur de heer G. Dirkzwager, een bekende Maassluizer, terwijl de heer H.J. Bonn een van de commissarissen werd. Dit nagelnieuwe bergingsbedrijf liep niet zoals gewenst, omdat na een weliswaar goede start het aantal uitgevoerde bergingen te gering was om de kosten te dekken. De Nieuwe Waterweg was na een periode waarin ondiepten veel ongelukken veroorzaakten, enigermate uitgediept met gunstige gevolgen voor de scheepvaart. Dat betekende slechtere tijden voor de bergers.

De bergingsmaatschappij beschikte toen al over 2 drijvende bokken, nl. Bok nr.I (20 ton) en Bok nr. II (25 ton), beide gebouwd op de werf van Bonn en Mees. Omdat rijkssteun, ondanks dringende adviezen daartoe, werd geweigerd, werden de schulden gesaneerd. Het bedrijf trok zich tijdens de bouw van bok 1 al terug en werd in 1894 omgezet in "de Nieuwe Bergings- maatschappij". De zaken liepen beter en er werd in 1901 zelfs een bok aan de vloot toegevoegd, nl. drijvende Bok nr. III ( 25 ton). De bokken werden gebruikt op de scheepswerf, maar ook door de toenemende vraag uit de haven werden ze verhuurd aan derden.

Men plaatste 2 laadbomen tegen elkaar op een ponton en hing er een takel in. Op het dek plaatste men een hand-hijslier met 2 grote slingers waar 8 mannen aan konden draaien. Deze bokken werden verhuurd inclusief 1 bootsman. De bootsman moest ervoor zorgen, dat er werklieden aan boord kwamen om aan de lieren te draaien. De hijshoogte was 18m.50 en de sprei 7,5 meter. De bokkepoten waren niet verstelbaar en de sprei en hijshoogte waren dus altijd vast. Later werden de handlieren vervangen door lieren die draaiden op stoom en daarna door motorlieren.

Info over bokken 1.2.3

De behoefte om vanaf het water lasten te hijsen ontstond omstreeks 1880.

Toch duurde het tot 1887, dat de Bergingsmaatschappij werd opgericht met als directeur de heer G. Dirkzwager,

een bekende Maassluizer, terwijl de heer H.J. Bonn een van de commissarissen werd.

Dit nagelnieuwe bergingsbedrijf liep niet zoals gewenst, omdat na een weliswaar goede start het aantal uitgevoerde

bergingen te gering was om de kosten te dekken.

De Nieuwe Waterweg was na een periode waarin ondiepten veel ongelukken veroorzaakten, enigermate uitgediept

met gunstige gevolgen voor de scheepvaart. Dat betekende slechtere tijden voor de bergers.


De bergingsmaatschappij beschikte toen al over 2 drijvende bokken, nl. Bok nr.I (20 ton) en Bok nr. II (25 ton),

beide gebouwd op de werf van Bonn en Mees.

Omdat rijkssteun, ondanks dringende adviezen daartoe, werd geweigerd, werden de schulden gesaneerd.

Het bedrijf trok zich tijdens de bouw van bok 1 al terug en werd in 1894 omgezet in "de Nieuwe Bergings- maatschappij".

De zaken liepen beter en er werd in 1901 zelfs een bok aan de vloot toegevoegd, nl. drijvende Bok nr. III ( 25 ton).

De bokken werden gebruikt op de scheepswerf, maar ook door de toenemende vraag uit de haven werden ze verhuurd aan derden.


Men plaatste 2 laadbomen tegen elkaar op een ponton en hing er een takel in. Op het dek plaatste men een hand-hijslier met 2

grote slingers waar 8 mannen aan konden draaien.

Deze bokken werden verhuurd inclusief 1 bootsman.

De bootsman moest ervoor zorgen, dat er werklieden aan boord kwamen om aan de lieren te draaien.

De hijshoogte was 18m.50 en de sprei 7,5 meter.

De bokkepoten waren niet verstelbaar en de sprei en hijshoogte waren dus altijd vast.

Later werden de handlieren vervangen door lieren die draaiden op stoom en daarna door motorlieren.


Pionier


Met 60 ton en 30 ton in de top, geschikt voor tankers van 18000 ton ,werd gebouwd en op 9 mei 1956 te water gelaten

bij de scheepsbouwwerf J.C. Slob in Sliedrecht.

Het ponton was 24 x 10,30 meter en 2,4 meter hoog.

De 2 Gardner 90 pk motoren waren direct gekoppeld aan 2 generatoren van elk 54 KW.

Hijshoogte was 23 meter in de hoofdtakels en in de toptakels 32 meter.

De verstelbare poten waren samengesteld uit gelaste buizen.


Goliath


1964-1969


Doordat er steeds grotere schepen kwamen, moest er ook een groter bok komen: in 1964,de Goliath met 100 ton in de hoofdtakels en 50 ton in de toptakels. Lengte ponton 28,06 x 13,81 m. Gedoopt door Jeannette Leenheer-Dorsman. 15 juni 2006 Na jarenlange trouwe dienst is onze 100-tons bok "Goliath" verkocht. De bouw destijds (1964) was een grote stap voorwaarts voor het drijvende bokken-bestand in Rotterdam. Zij gaat haar diensten verder bewijzen in Polen. Gelukkig hoeft zij niet verschrot te worden. Rr wacht haar nog een waardige oude dag. Met dank aan Tenwolde transport en Repair B.V.In Gdansk bij Marine Projects Ltd. zal de Goliath vertrouwd werk gaan doen. Het samenstellen van scheepssecties zal haar belangrijkste werk worden.De Goliath op haar prachtige laatste dag in Rotterdam. Bron:http://www.bonn-mees.com/58/bok-1-2-en-3.html

De geschiedenis van Bonn & Mees omvat een lange en bijzondere historie.

Het was in 1888 toen het bedrijf startte uit een oorspronkelijk in Katendrecht gevestigde onderneming, die de scheepsbouwer J. Smit Czn in 1869 aldaar oprichtte als zusteronderneming van haar scheepswerf in Alblasserdam.

In 1883 komen wij de heer H.J. Bonn al tegen in een commissie van vooraanstaande personen uit de Rotterdamse scheepvaartkringen die tot doel had de oprichting van een bergingsmaatschappij. De voornaamste reden was de frequentie van de aanvaringen tussen koopvaardijschepen op de Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg. Een blokkade van de vaarwegen zou het economische belang van Rotterdam als zeehaven nadelig kunnen beïnvloeden.

Toch duurde het tot 1887 toen de Bergingsmaatschappij te Maassluis daadwerkelijk gestalte kreeg en waarvan de heer h.J. Bonn als één der commissarissen werd aangesteld. In 1923 zou de onderneming overgaan naar Tak's Bergingsbedrijf. De heer H.J. Bonn, die als zwager van de heer J. Smit Czn de scheepswerf al geruime tijd leidde, associeerde zich in 1888 met de heer J. Mees Mzn, van huis uit bankier. Hij gaf daarmee voldoende Image9financieel draagvlak om samen met de heer H.J. Bonn de scheepswerf over te nemen. Gelijktijdig moest door ruimtegebrek op Katendrecht uitgekeken worden naar een andere locatie. Deze werd gevonden op het Charloisse Hoofd. In een schrijven van de Gemeente Rotterdam werd de erfpacht van de werfkavel van de heer J. Smit Czn overgeschreven naar de heer H.J. Bonn.

Ofschoon bescheiden van capaciteit, werd er toch een respectabel aantal zeeschepen gebouwd. De rederijen Koninklijke Rotterdamsche Lloyd en Holland-Amerika-Lijn (NASM) behoorden tot de belangrijkste opdrachtgevers van de werf.

Toch kon de onderneming, één van de 31 scheepswerven in de Rotterdamse regio, met in totaal 113 hellingen en 15 drijvende droogdokken, de malaise van de dertiger jaren moeilijk de baas. De bouw van de Maastunnel, waaraan in juni 1937 werd begonnen, hield in dat de werf wederom zou moeten worden verplaatst. Dit betekende in 1931 het einde van het bestaan van de werf. Doch ondanks de beëindiging van de scheepswerf bleef de op 16 oktober 1916 opgerichte N.V. Drijvende Bokken v/h Bonn en Mees overeind. Het was de heer Pieter Leenheer, scheepsbouwkundig verbonden aan de scheepswerf Bonn & Mees, die met een startkapitaal van fl. 8000,- de drijvende bok 1 van de Nieuwe Bergingsmaatschappij te Maassluis overnam. De drijvende bokken no. 2 en 3 volgden enige tijd later.

In de loop der jaren werden de oudere drijvendebokken 1,2 en 3 die voorheen uitgerust waren met handlieren en minimaal door 6 lieden bediend moesten worden, vervangen voor de bokken Pionier en de Goliath. De komst van de bekende zeegaande bokken Matador en Matador 2 betekende wederom een stuk modernisering en daarmee een grote capaciteit in hijsvermogen. De sleepboot Pieter L, werd in 1964 aan de vloot toegevoegd om de 400 tons zeegaande drijvende bokken Matador en Matador 2 te kunnen slepen.

In februari 2002 werd het contract voor de "Matador 3" getekend. De bok, geheel ontworpen door Vuyk Engeneering, is deels bij de Koreaanse werf van Daewoo in Roemenië geconstrueerd. Deze werf heeft de ponton met opbouw gemaakt en daarna versleept naar Rotterdam. Na acht maanden intensieve arbeid is de "Matador 3" op 30 augustus 2002 gedoopt.

De behoefte om vanaf het water lasten te hijsen ontstond omstreeks 1880. Toch duurde het tot 1887, dat de Bergingsmaatschappij werd opgericht met als directeur de heer G. Dirkzwager,

een bekende Maassluizer, terwijl de heer H.J. Bonn een van de commissarissen werd.

Dit nagelnieuwe bergingsbedrijf liep niet zoals gewenst, omdat na een weliswaar goede start het aantal

uitgevoerde bergingen te gering was om de kosten te dekken.

De Nieuwe Waterweg was na een periode waarin ondiepten veel ongelukken veroorzaakten,

enigermate uitgediept met gunstige gevolgen voor de scheepvaart. Dat betekende slechtere tijden voor de bergers.

De bergingsmaatschappij beschikte toen al over 2 drijvende bokken, nl. Bok nr.I (20 ton) en Bok nr. II (25 ton),

beide gebouwd op de werf van Bonn en Mees.

Omdat rijkssteun, ondanks dringende adviezen daartoe, werd geweigerd, werden de schulden gesaneerd.

Het bedrijf trok zich tijdens de bouw van bok 1 al terug en werd in 1894 omgezet in "de Nieuwe Bergings- maatschappij". De zaken liepen beter en er werd in 1901 zelfs een bok aan de vloot toegevoegd, nl. drijvende Bok nr. III ( 25 ton). De bokken werden gebruikt op de scheepswerf, maar ook door de toenemende vraag uit de haven werden ze verhuurd aan derden.

Men plaatste 2 laadbomen tegen elkaar op een ponton en hing er een takel in. Op het dek plaatste men een hand-hijslier

met 2 grote slingers waar 8 mannen aan konden draaien.

Deze bokken werden verhuurd inclusief 1 bootsman.

De bootsman moest ervoor zorgen, dat er werklieden aan boord kwamen om aan de lieren te draaien. De hijshoogte was 18m.50 en de sprei 7,5 meter. De bokkepoten waren niet verstelbaar en de sprei en hijshoogte waren dus altijd vast.

Later werden de handlieren vervangen door lieren die draaiden op stoom en daarna door motorlieren.


1901-1944 Overname Bonn & Mees door Pieter Leenheer De heer M. Mees had diverse cargadoors in Rotterdam weten te interesseren voor de nieuwe bergingsmaatschappij. Grootvader Jan Leenheer was al procuratiehouder bij Bonn en Mees. Zijn zoon Pieter mocht daarom ook scheepsbouwkunde gaan studeren. In 1916 werd deze Maatschappij echter ontbonden en verkocht aan de N.V. Maatschappij Drijvende bokken V/H Bonn en Mees, met als directie de heer J. Mees en Pieter Leenheer. In 1930 trok de heer Mees zich terug uit de werf en verkocht de bokken aan P. Leenheer (met een startkapitaal van fl 8000,--). De activiteiten aan de werf in Scheepsbouwerstraat werden afgebouwd en in 1936 werd hij gesloten. Dat was mede omdat deze in 1937 plaats zou moeten maken voor de Maastunnel en de heer Mees er geen heil in zag om voor de zoveelste keer in één eeuw de werf te laten verhuizen. Het bedrijf verhuisde naar de Sluisjesdijk, alwaar het nog steeds is gehuisvest.

1956-1964 De Pionier Met 60 ton en 30 ton in de top, geschikt voor tankers van 18000 ton ,werd gebouwd en op 9 mei 1956 te water gelaten bij de scheepsbouwwerf J.C. Slob in Sliedrecht. Het ponton was 24 x 10,30 meter en 2,4 meter hoog. De 2 Gardner 90 pk motoren waren direct gekoppeld aan 2 generatoren van elk 54 KW. Hijshoogte was 23 meter in de hoofdtakels en in de toptakels 32 meter. De verstelbare poten waren samengesteld uit gelaste buizen.

1964-1969 Doordat er steeds grotere schepen kwamen, moest er ook een groter bok komen: in 1964: de Goliath met 100 ton in de hoofdtakels en 50 ton in de toptakels. Lengte ponton 28,06 x 13,81 m. Gedoopt door Jeannette Leenheer-Dorsman. De kleinere bokken werden klusjes- bokken.

De Sleepboot Pieter L. werd in 1964 in de vaart genomen. Gebouwd door Scheepsbouwwerf H. de Haas te Maassluis. Lengte 21 m., breedte 5,4 m. 360/ 400PK. Gedoopt door Adriana Leenheer.

1969-1993 Door de hoge montage- kosten op de bouwplaats ging de industrie steeds meer complete installaties in hun fabrieken maken i.p.v. aanvoer in kleinere delen en rees de vraag naar zwaarder hijsmateriaal. Na veel studie kwam in 1969 de “Matador”, een zeewaardige bok van 400 ton met 250 ton in de top. Gedoopt door Jacqueline Leenheer op 11 oktober 1969. Mede door de toename van het offshore-werk in de regio werd besloten een zusterschip te bouwen, zodat tezamen stukken tot 800 ton behandeld konden worden. In 1976 werd op 22 april de "Matador 2" gedoopt door Hélène Leenheer. Intussen werden de laatste kleine bokken "bok I" en "bok III" afgestoten, daarvoor was te weinig werk. Door toename van de hefvermogens van walkranen van 5, 10, 15 , 20 en 25 ton waren ze overbodig geworden.

1993-2002 Kantoor De administratie van het bedrijf was sinds 1953 gehuisvest in het "oude kantoor", een gedeelte van de grote loods die op het eigen terrein staat. Dit kantoortje werd te klein en in 1994 werd bij Staalbedrijf "Birkhoff" in Pernis een nieuw kantoor met hijsogen voor transport gebouwd. De eigen Matador heeft het kantoor (met windkracht 8) in Pernis opgepakt en geplaatst op de kop van het terrein aan de Sluisjesdijk.

Matador 3 Na een lange periode van aftasten van de mogelijkheden en voorbereidingen is besloten een grotere bok te bouwen. De eerste plannen betroffen een 800 tons-bok, maar uiteindelijk is besloten om een 1500 tons-bok te bouwen. De kiellegging was in september 2001 in Roemenië, in januari 2002 was de aankomst van het ponton in de Rotterdamse Haven, waarna de poten , het strijkportaal en top er door de Matadoren 1 en 2 opgezet zijn. Op 30 augustus 2002 is de Matador 3 door Bastiaan en zijn opa Jan Leenheer gedoopt.


Juni 2006 15 juni 2006 Na jarenlange trouwe dienst is onze 100-tons bok "Goliath" verkocht. De bouw destijds (1964) was een grote stap voorwaarts voor het drijvende bokken-bestand in Rotterdam. Zij gaat haar diensten verder bewijzen in Polen. Gelukkig hoeft zij niet verschrot te worden. Er wacht haar nog een waardige oude dag. Met dank aan Tenwolde transport en Repair B.V.In Gdansk bij Marine Projects Ltd. zal de Goliath vertrouwd werk gaan doen. Het samenstellen van scheepssecties zal haar belangrijkste werk worden.

De geschiedenis van Bonn & Mees is vastgelegd in een prachtig geïllustreerd boek met historische foto’s van de haven, geschreven door Jacqueline Leenheer en Cees Zevenbergen. Men komt ook veel te weten over de begintijd van de Rotterdamse haven. Titel: Bonn & Mees 125 jaar, Productie en distributie Coolegem Media Rotterdam, ISBN 978-94-91354-17-5. Prijs: € 29,95.

Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan heeft één van de oudste Rotterdamse bedrijven Bonn & Mees een interessant boek inclusief een DVD laten verschijnen over de volledige geschiedenis van de voormalige scheepswerf tot het hedendaagse bedrijf van drijvende bokken, die voor allerlei hijswerken in de Rotterdamse haven en daarbuiten worden ingezet. Het boek is geschreven door Jacqueline Leenheer en Cees Zevenbergen

9789491354175 Boekhandel Snoek Meent 126 3011 JS Rotterdam