Libertate et Concordia

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Kelkglas van het genootschap Libertate et Concordia. Gegraveerd door Simon Jacob Sang. (1764). Collectie Rijksmuseum

Amsterdams genootschap Libertate et Concordia (1734 - 1834), een zeer besloten genootschap dat zich ter onderscheid van het ‘Dinsdaggenootschap’ Concordia et Libertate, ‘De Vrijdag’ noemde.

Organisatie en ontwikkeling[bewerken | brontekst bewerken]

Het genootschap was in 1734 opgericht, maar zou pas in 1784 voor het eerst in de openbaarheid treden. Tot die tijd was het bestaan van dit genootschap alleen bij een kleine groep ingewijden bekend. De belangrijkste archivalia betreffen de ledenlijsten die bij het vijftig- en vijfenzeventigjarig bestaan zijn gedrukt. Bij die gelegenheden zijn er ook enkele gedichten verschenen, opgenomen in de

Naamlijst der leden van het Vrijdag’s gezelschap, opgerigt te Amsterdam den 17 december van het jaar MDCCXXXIV onder de zinspreuk: Libertate et Concordia. En eenige Gedichten daartoe betrekkelijk.

Op de ledenlijst van 1811 staan de namen van achtenzeventig leden sinds 1734 in chronologische volgorde vermeld. Bij het vijftigjarig bestaan vierde het genootschap een groot feest, waarbij ook de echtgenotes van de leden aanwezig waren, en ook het vijfenzeventigjarig jubileum werd groots gevierd, opnieuw in aanwezigheid van de echtgenotes van de leden. Daarna raakte het genootschap in de versukkeling. Uiteindelijk zou het in 1834, vlak na de viering van het 100-jarig bestaan, na een ‘alleronaangenaamst gehaspel’ definitief ter ziele gaan. De leden vergaderden iedere week op de vrijdagavond om zeven uur en de bijeenkomst werd opgebroken wanneer er om elf uur op de genootschapsgong werd geslagen. Opvallend is dat de bijeenkomsten ook in het zomerseizoen doorgingen, wanneer de andere genootschappen gesloten waren. De vergaderingen vonden plaats in een roulerend systeem bij een van de leden thuis, waarbij een eenvoudige broodmaaltijd met rode wijn werd geserveerd. Omdat de ruimte daar beperkt was, telde het nooit meer dan zeventien leden.

Werkzaamheden[bewerken | brontekst bewerken]

Over dit ‘geheime’, of op zijn minst geheimzinnige genootschap heeft behalve de lutherse predikant Esdrach Mutzenbecher (1744 - 1801) lid van 1780 tot 1789, niemand iets naar buiten gebracht.[1] Libertate et Concordia was een discussiegenootschap, waar op hoog niveau over allerlei actuele zaken werd gesproken. Dat deden de leden naar aanleiding van (soms zelfgeschreven) pamfletten en wetenschappelijke publicaties uit binnen- en buitenland, die ze zelf inbrachten. Verder deed men ook regelmatig verslag van buitenlandse reizen, waarbij men zaken besprak die volgens Mutzenbecher niet in boeken te vinden waren. De discussies die daar gevoerd werden waren van een hoog niveau en hij had zich erover verbaasd dat de niet aan een universiteit of hogeschool verbonden leden - hij noemt daarbij specifiek Johannes Lublink, Hiëronymus de Bosch en de rector van de Latijnse school Richeus van Ommeren - zich moeiteloos konden meten met het niveau van de hoogleraren in dit genootschap. Libertate et Concordia was zeer besloten en hanteerde een ballotageprocedure waarbij alle leden het vetorecht hadden. Mutzenbecher schreef dat die ballotageprocedure zo streng was omdat de leden beslist niet wilden dat hun ideeën op straat kwamen te liggen. Nieuwe leden beloofden geheimhouding. Dat was volgens Mutzenbecher ook de reden waarom gereformeerde predikanten nooit werden toegelaten - die vertrouwde men niet.

Deelnemers[bewerken | brontekst bewerken]

Uit de chronologisch opgestelde ledenlijst die bij het vijftigjarig jubileum is gedrukt, blijkt dat Libertate et Concordia in 1734 werd opgericht door de schatrijke doopsgezinde zijdekoopman Joshua van der Poorten, opperbewindhebber en gouverneur-generaal van de V.O.C. In de eerste dertig jaar kwamen er uitsluitend doopsgezinden en remonstranten door de ballotageprocedure. Van beroep waren zij hoogleraar, predikant, arts, advocaat en koopman. Halverwege de eeuw traden er doopsgezinde en remonstrantse letterkundigen uit de kring van Pieter Meijer toe. Vanaf de jaren 1770 werden er ook andere dissenterse groeperingen, met name lutheranen, tot het genootschap toegelaten. Het betreft hier uitsluitend vooruitstrevende lutheranen uit de omvangrijke 15000 leden tellende lutherse gemeente in Amsterdam: de predikanten Mutzenbecher en Baum, de kooplieden J. Adami, J. Lublink, de arts J.R. Deiman en rector R. van Ommeren. Vanaf de jaren 1770 traden vermaarde natuurwetenschappers toe. De leden A. Paets van Troostwijk, N. Bondt, P. Nieuwland en J. R. Deiman richtten de vereniging van Hollandsche Scheikundigen op, die tot ver over de grens bekend werd. Het lidmaatschap was zeer exclusief en de leden verlieten het genootschap nooit. In de periode 1767 - 1807 zijn er in totaal 80 mensen lid geweest. Bijna een derde van hen was tegelijkertijd lid van het genootschap Concordia et Libertate. Ongeveer een kwart was tegelijkertijd lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen.

Religieuze vrijzinnigheid[bewerken | brontekst bewerken]

Opvallend is dat er in dit genootschap altijd internationaal vermaarde filologen met een specialisatie in de Oosterse talen zaten. J.J. Wettstein, Tj. Nieuwenhuis, P. Burman jr., A.A. van der Meersch, H.A. Schultens en P. van Hemert veroorzaakten met hun publicaties over verschillende bijbelteksten regelmatig opschudding onder de gereformeerde orthodoxie. Zij waren van mening dat de bijbel niet gelezen moest worden als het letterlijke woord van God, maar als een verzameling van door mensen geschreven teksten, die bovendien lang niet altijd juist vertaald waren. Die houding karakteriseerde het genootschap: de leden waren in religieus opzicht ondogmatisch en onderzochten de bijbel op een open en onbevooroordeelde manier. Zelfs de ideeën van Spinoza werden er besproken.[2] In de jaren 1790 introduceerden Paulus van Hemert en Jan Rudolf Deiman er de ideeën van Immanuel Kant.

Invloed[bewerken | brontekst bewerken]

De leden behoorden allemaal tot de intellectuele elite van de periode. Via een groot aantal invloedrijke tijdschriften probeerden zij de publieke opinie te beïnvloeden. P.A. Verwer en N. Bondt publiceerden in De Philanthrope of Menschenvriend (1756 - 1762); N. Bondt en A. van der Meersch in De Denker (1763 - 1774); J. Lublink in de Algemeene Oefenschoole (1757 - 1782) en De Rhapsodist (1771 - 1783); A.R. Falck en D.J. van Lennep in De Arke Noachs (1799 - 1800); J.F. Helmers en J. Kinker in Sem, Cham en Japhet (1800).[3] Andere bekende publicisten in het genootschap: J. Stinstra, P. Burman jr., Petrus Camper, H. de Bosch, P. Nieuwland, J. van Swinden, J.R. Deiman, P. van Hemert, M. van Hall. Invloedrijk waren de vertalingen die predikant Johannes Stinstra maakte van het emotioneel beladen proza van Samuel Richardson. Hij vertaalde Clarissa (1752 - 1755) en Karel Grandison (1756 - 1757) en ontving daarbij waarschijnlijk steun van enkele leden van Libertate et Concordia. In het voorwoord van Clarissa schreef hij namelijk dat de vertaling in groepsverband tot stand was gekomen en dat hij die hulp had verwelkomd omdat anderen in deze groep het Engels beter beheersten dan hijzelf. De vertalers wilden anoniem blijven. Bekend is dat de kennis van het Engels in dit genootschap behoorlijk hoog was, terwijl in Nederland nog maar een beperkt aantal mensen kennis van het Engels bezat. De leden Pieter Fontein en Tjerk Nieuwenhuis hadden enige tijd in Engeland gestudeerd; Job Sieuwertsz Centen was vaak in Engeland in verband met zijn handelscontacten en was met medelid Abraham van Loon de mogelijke vertaler van het fysico-theologische werk van W. Derham. De arts Van Loon wordt bovendien genoemd als vertaler van Paradise Lost van John Milton. P.A. Verwer vertaalde de romans van Sarah Fielding.[4]

Republikeinse en Patriotse stellingname[bewerken | brontekst bewerken]

Op politiek gebied was het genootschap staatsgezind. Met de hoogleraar Burman junior in de gelederen was het duidelijk dat het genootschap, net als eerder Diligentiae Omnia en Concordia et Libertate, pal stond voor de verdediging van de burgerlijke vrijheden en de religieuze tolerantie, en zich verzette tegen de invloed van de Oranjepartij en de gereformeerde orthodoxie. Verschillende leden namen deel aan de staatsgezinde bijeenkomsten op de buitenplaats Santhorst van Burman en publiceerden over hun politieke stellingnames in De Denker en De Rhapsodist.[5] Vanaf de jaren 1780 werden deze staatsgezinde idealen onderdeel van de idealen van de patriotse factie. In die periode kreeg het genootschap een ‘politischen Tick’, schreef Mutzenbecher. Sommige leden zouden de gewapende strijd van de patriotten openlijk ondersteunen, terwijl anderen zich beperkten tot ideologische ondersteuning, maar niemand hield zich afzijdig: ‘Wir waren alle selbst spieler und nicht blosz zuschauer des aufgeführten Schauspiels’, schreef Mutzenbecher. Veel is nog onzeker over de rol van het genootschap in deze periode. Wél is bekend dat er geruchten de ronde deden dat de lutherse predikanten in het genootschap de patriotse factie met grote geldbedragen ondersteunden. Zij zouden fl. 70.000 aan de patriotse zaak hebben geschonken.[5] Gereformeerd predikant Broes schreef dat een groep gereformeerde dominees in de jaren 1780, regelmatig bij elkaar kwam om de orthodoxe lutheranen geldelijk te ondersteunen in hun verzet tegen de nieuwlichters, de verlichte predikanten van Libertate et Concordia. Achter de schermen ontwikkelde Libertate et Concordia zich tot een van de belangrijkste patriotse genootschappen in de stad. Zes van de zeventien leden zouden openlijk optreden als vertegenwoordigers van de patriotse factie: J. Alstorphius, H. Calkoen, E. Craeyvanger, J.R. Deiman, R.J. Schimmelpenninck, M. Temminck. Bij de contrarevolutie van 1787 verlieten de meeste leden van Libertate et Concordia voor kortere of langere tijd het land. Mutzenbecher vermeldt dat het genootschap na de overwinning van de Pruisische troepen nog maar uit drie leden bestond: Mutzenbecher zelf, J. Adami en R. van Ommeren. Van Ommeren was volgens Mutzenbecher alleen maar aanwezig omdat hij principieel weigerde voor een dictator te vluchten. Liever werd hij martelaar