Meeus, Louis (stokerij)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De voormalige site van stokerij Meeus te Wijnegem, gelegen aan het Albertkanaal
Postkaart voor stokerij Louis Meeus, ca. 1925-1927

De destilleerderij Meeus, in de Belgische gemeente Wijnegem, ontstond in 1863 en groeide begin 20e eeuw uit tot de grootste stokerij binnen Europa. De stokerij zorgde in de 19de eeuw voor een economische voorspoed die verder ging dan de deuren van het bedrijf. Via politieke wegen konden de stichters en ondernemers van de destilleerderij Meeus door hun ervaring en kapitaalkracht mee vorm geven aan de verdere uitbouw van de gemeente Wijnegem.[1]

Tijdsgeest: de 19de eeuw als hoogtepunt voor stokerijen[bewerken | brontekst bewerken]

Stokerij Meeus kwam tot stand ten tijde van de industriële revolutie, een tijdperk waarin nieuwe wetenschappelijke inzichten, en in tweede fase het werken met staal, elektriciteit en aardolie voor een aanzienlijke rendementsverhoging zorgden. Deze vooruitgang uitte zich eveneens in de productieprocessen van jenever in de 19de eeuw. De belangrijkste innovatie die het productieproces van jenever versnelde om aan de steeds toenemende vraag te kunnen voldoen, was in eerste plaats het gebruik van de continu werkende stookkolom. Daarnaast hadden ook het gebruik van aardappelen, suikerbiet en maïs als nieuwe grondstoffen en de nieuwe wetenschappelijke inzichten in productieprocessen van alcohol een bijzonder positieve invloed.

Al snel kwamen in België naast de landbouwstokerijen de grotere industriële stokerijen. Deze laatsten betaalden een hogere accijnsregeling (accijns). Vele kleinere landbouwstokerijen kenden hun teloorgang wanneer ook zij aan deze regeling onderlegd werden, een maatregel vanuit de overheid ter vermindering van de overconsumptie van jenever door inwoners.

Net zoals bij vele andere stokerijen heeft de Eerste Wereldoorlog een beslissende rol gespeeld in de verderzetting van het bedrijf. De Duitse bezetter nam immers elke koperen destilleerketel in beslag om er munitie van te maken. Voor vele jeneverdestilleerderijen, zo ook stokerij Meeus, betekende dit een niet meer te herstellen schade die de stokerij langzaamaan te gronde richtte.

1863: ontstaan van De Stokerij Meeus[bewerken | brontekst bewerken]

De familie Meeus was reeds in de 18de eeuw een actieve en kapitaalkrachtige ondernemersfamilie op gebied van het uitbaten van stokerijen. Als Kempische familie waren zij onder andere werkzaam in Antwerpen. Wanneer Louis Meeus (1816 – 1903) op zoek ging naar een geschikte locatie om een eigen industriële stokerij te vestigen, vond hij deze in Wijnegem. De ligging aan het Kempisch kanaal met directe mogelijkheid voor aanvoer van grondstoffen en afvoer van jenever was een niet onbelangrijke factor in zijn keuze.

In 1863 werden de eerste plannen voor de stokerij gesmeed. Na goedkeuring van machines en werking kon in 1870 van start gegaan worden. Kaderend binnen de tijdsgeest van de industriële revolutie kende de stokerij een enorme vooruitgang op gebied van technologie. Naast uitbreiding van het machinepark werd de hele buurt meer en meer betrokken. Naast de stokerij kwam een mouterij, kantoorgebouwen, arbeiderswoningen, magazijnen en stallen. Om invoer en uitvoer te faciliteren, was het bedrijf in het begin van de 20ste eeuw eigenaar van drie schepen om de afzetmarkt in binnenland en buitenland (o.a. Congo, Spanje en Cuba) te bereiken. Met een productie van 10.135.922 liter jenever en 200 tot 250 werknemers in dienst werd de stokerij op de Wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1885 een van de grootste Belgische destilleerderijen. De stokerij betaalde een van de hoogste accijnzen die in het land gehanteerd werden. Tegen het begin van de 19de eeuw was de stokerij uitgegroeid tot één der grootste destilleerderijen van Europa.

1870-1914: welvaart voor het hele dorp[bewerken | brontekst bewerken]

Bij oprichting van de stokerij kon Louis Meeus rekenen op de hulp van zijn drie broers Théophile, Hippolyte en Prosper. Enige tijd na het overlijden van Louis en Théophile trekt Prosper zich terug uit de zaak. Voortaan werd het bedrijf geleid door Hippolyte Meeus, die vanaf het begin van de twintigste eeuw zijn zonen Louis en Robert als rechterhand aanduidde.

In de schaduw van de site vestigden vele arbeiders zich in de arbeiderswoningen rondom. Naast een eigen brandweerkorps had de stokerij een schooltje, een kapel en een stoomboot om op het kanaal te varen. Vele dorpelingen en inwoners van naburige gemeenten vonden werkzekerheid in de stokerij. Bovendien betaalde de stokerij lange tijd de municipale taksen voor de gemeente. Hiervoor werden de gebroeders Meeus door de Belgische Staat tot ridder in de Leopoldsorde (België) benoemd. Ook op andere gebieden zoals verkeersinfrastructuur of brandveiligheid trachtten de gebroeders Meeus hun invloed en ervaringen uit de stokerij via politieke weg richting de gemeente zelf door te voeren.

De economische banden met de gemeente Wijnegem werden nauwer wanneer Hippolyte Meeus in 1892 burgemeester van Wijnegem werd en deze taak tot 1914 op zich blijft nemen. Gedurende zijn burgemeesterschap stroomden heel wat eigen gelden, vanuit de welvaart van de stokerij, door naar bouwprojecten in de gemeente zoals de bouw van het Gasthuis en het gemeentehuis.

Eerste Wereldoorlog: begin van een einde[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de Eerste Wereldoorlog haalden Duitse bezetters net zoals in andere stokerijen alle koperwerk weg. De productie kon dan ook niet langer voortgezet worden. Bovendien vluchtte de familie Meeus richting Engeland waardoor de fabriek pas na 1918 onder beleid van Louis en Robert Meeus, zonen van Hippolyte, terug startte met de werkzaamheden. Door de steeds duurdere accijnzen en de wet Vandervelde werd het alcoholverbruik sterk verminderd. Voortaan werd immers het drinken van gedestilleerde dranken op openbare plaatsen verboden én werd de aankoop van alcoholische dranken financieel bemoeilijkt. In 1930 werd de alcohol- en gistproductie stopgezet. De likeurfabricatie verhuisde naar de Antwerpse vestiging. De mouterij komt in handen van de Nederlandse brouwerij Albert Heineken. In 1957 neemt Frans Hol de firma Louis Meeus over. Tot nu blijft de firma bestaan als Bal & Louis Meeùs.

Na 1930: van industriële bedrijvigheid tot woonproject[bewerken | brontekst bewerken]

Na sluiting van de boeken van de stokerij zocht de beheerraad andere wegen om te gaan. De stookactiviteiten werden overgebracht naar Antwerpen waar nog tot 1959 actief geproduceerd werd. Hierna werd de traditie door Frans Hol tot vandaag nog levend gehouden met de distributie van jenevers onder de naam Bal & Louis Meeùs, welke in Limburg gedistilleerd worden.

Al snel na sluiting werd op 8 augustus 1930 in de gebouwen van de voormalige stokerij ‘Semina’ gevestigd (‘Société Immobilière et Industrielle Anversoise).Ook de andere gebouwen van de voormalige destilleerderij werden aan verschillende bedrijven doorverkocht. Enkele gebouwen werden opgenomen in de lijst cultureel erfgoed van Wijnegem.

De niet beschermde gebouwen werden door Axel Vervoordt opgenomen in het prestigieuze bouwproject ‘Kanaal’ waar een woon-, kantoor- en kunstenproject uitgebouwd zal worden. Zo zullen in de voormalige silo’s appartementen ondergebracht worden.

Vervoer[bewerken | brontekst bewerken]

De stokerij beschikte over een intern spoornet van 600 millimeter, een aansluiting op de buurtspoorweglijn naar Turnhout en een verbinding met het spoornet via lijn 205.[2][3]