Suite (muziek)
Suite, of danssuite is een muziekterm waarmee een bepaalde vorm van een (meerdelig) muziekstuk wordt aangeduid. De term is voortgekomen uit de hoofse danspraktijk in het Frankrijk van de 17de eeuw, en verspreidde zich overal in het Europa benoorden de Alpen. Een reeks afwisselende dansvormen, gespeeld door het (hof)orkest, werd ingeleid door een 'opwarmend' openingsstuk (='Ouverture'), dat gevolgd werd door ('...suite par...') een reeks op elkaar aansluitende dansvormen. Tegen het einde van de 17de eeuw verzelfstandigde zich deze 'functionele muziek' voor de danszalen in adellijke paleizen meer en meer tot 'concertmuziek' voor het Collegium Musicum, de aanduiding voor soms besloten, dan weer (half)openbare muziekgezelschappen door en voor de stedelijke burgerij. In dit verband werden suites meer en meer voor het klavecimbel, het huiskamerinstrument, geschreven: als bewerkingen van eigen ensemblemuziek (Jean-Philippe Rameau) dan wel als originele composities zoals de orkestsuites van (Johann Sebastian Bach).
Drie verschillende principes leidden tot het ontstaan van de suite als een opeenvolging van instrumentale dansen.[1]
- De verbinding van voor- en nadans ontwikkelde zich in de praktijk zodanig, dat de melodie van de voordans enkel ritmisch of metrisch veranderde in de nadans. Dit principe heet suitevorming door reductie.[2]
- Het ontwikkelingsprincipe, waarin de motivische opbouw van de hoofddans wordt voortgezet, bijvoorbeeld door het overnemen van het hoofdmotief of door voortspinnen op of nabootsen van de bouw van de hoofddans met nieuwe motieven.
- Door het variatieprincipe.[3]
De klassieke suite, die in Frankrijk ontstond rond 1650, heeft de volgende volgorde in de dansen, volgend op een inleidende ouverture:
Dit kernschema kon worden uitgebreid met andere dansvormen:
Hier konden weer vrijere dansstukken aan toe worden gevoegd zoals:
Naast Frankrijk was het genre ook populair in Duitsland: (Bach, Telemann). In Groot-Brittannië, (Purcell), Italië en in (het latere) België. Engelse suites beginnen veelal met een Prelude.
De grote bloeitijd van de suite eindigde omstreeks 1750, het jaar waarin J.S. Bach overleed, en dat wel als het einde van de barokmuziek wordt beschouwd.
Archaïserend (=een oude stijl nabootsend) hebben latere componisten nog wel suites geschreven, bijvoorbeeld Edvard Grieg (Aus Holbergs Zeit opus 40), Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (vier suites, waaronder Mozartiana), Carl Nielsen (Kleine suite), Sergej Rachmaninov (Suite), Richard Strauss (Le bourgeois gentilhomme), Maurice Ravel (bijvoorbeeld Le tombeau de Couperin, Ma Mère l'Oye), Claude Debussy (Petite suite) en Ottorino Respighi (drie suites Antiche arie ed danze). Ook stelden componisten suites samen uit delen van hun opera's en balletten, zoals Zoltán Kodály (Hary Janos-suite) en Igor Stravinsky voor vele van zijn balletten.
Enkele hedendaagse componisten schreven suites van gestileerde moderne dansen. Hierbij kan men denken aan Paul Hindemiths Suite 1922.