De tanden van Casius Gaius

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De tanden van Casius Gaius
Stripreeks Douwe Dabbert
Volgnummer 10
Scenario Thom Roep
Tekeningen Piet Wijn, Mary de Jongh
Type Sprookje / fantasy
Eerste druk 1983
Uitgever Big Balloon
ISBN 90-320-3077-9
90 542 5441 6 / CIP
Complete lijst van albums uit deze reeks
Portaal  Portaalicoon   Strip

De tanden van Casius Gaius is het tiende lange stripverhaal uit de reeks van Douwe Dabbert. Het is geschreven door Thom Roep en getekend door Piet Wijn. De eerste albumuitgave was in 1983. Het verhaal verscheen in datzelfde jaar als vervolgverhaal in de Donald Duck.[1]

Het verhaal[bewerken | brontekst bewerken]

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

De visser Jan Claeszoon, die samen met zijn vrouw en twee kinderen in afzondering van de rest van het dorp woont, wordt verdacht bij betrokkenheid bij smokkelpraktijken vlak bij hem in de buurt. Er wordt voortdurend smokkelwaar vanuit Engeland afgezet, maar langs welke route dit gebeurt is onbekend; niemand in het dorp vangt ooit een glimp van de smokkelaars op. Als Douwe Dabbert bij het vissersgezin op bezoek is, vindt er weer een huiszoeking op bevel van de hertog van het dorp plaats.

Aan de kust liggen de restanten van een Romeins fort dat ooit aan de veldheer Casius Gaius toebehoorde. Het grootste deel van het fort ligt onder water, alleen de bovenste delen steken bij eb net boven de zeespiegel uit en lijken dan op rotte tanden. Het hek dat ooit de toegang tot het fort vormde staat nu los op het strand zelf. De "tanden" vormen een grote belemmering voor Jan en zijn zoon Claes, die hierdoor alleen maar overdag en bij vloed en rustig water kunnen uitvaren.

Kapitein Zult, de rechterhand van de hertog, is in werkelijkheid de leider van de smokkelaarsbende. Door Jan te beschuldigen leidt hij de aandacht van zichzelf af. Hij slaagt erin vals bewijs te leveren tegen de visser, die wordt gevangengenomen. Claes moet nu in zijn vaders plaats voor de rest van het gezin de kost verdienen. Als Douwe Claes helpt bij het vissen, ziet hij onder water vuur branden; dit moet in het gedeelte van het fort onder de zeespiegel zijn. Vermoedelijk is dit de geheime route waarlangs de smokkelpraktijken plaatsvinden. Samen met Claes en Grietje slaagt Douwe erin de schuilplaats van de smokkelaars te vinden. Ze worden betrapt door Zult en zijn bende, die de drie uit de weg proberen te ruimen. Dankzij Douwes toverknapzak slagen Douwe, Claes en Grietje erin te ontkomen.

Jan Claeszoon is inmiddels ter dood veroordeeld. Net als de visser op het punt staat om te worden opgehangen, lukt het Douwe om de "tanden" op te blazen dankzij buskruit uit zijn toverknapzak. Hij ontmaskert Zult en de andere smokkelaars. Jan krijgt van de hertog een schadeloosstelling en besluit Claes hiervan een opleiding te laten volgen.

Achtergronden[bewerken | brontekst bewerken]

Dit verhaal is over het geheel genomen realistischer dan de meeste andere Douwe Dabbert-verhalen. In tegenstelling tot de meeste lange verhalen uit de serie komen er in dit verhaal geen sprookjesfiguren zoals heksen, tovenaars of sprekende dieren voor. Ook anderszins bevat het verhaal geen magische elementen, afgezien van Douwes vaste toverknapzak. In plaats daarvan staan er bijna uitsluitend gewone mensen centraal. (Hetzelfde is het geval in Florijn de flierefluiter en het enkele jaren later verschenen verhaal Het bedrog van Balthasar.)

Albumuitgaven
Stripreeks of collectie Nummer Eerste druk Voorganger Opvolger
Douwe Dabbert 9 1982 Florijn de flierefluiter Het flodderwerk van Pief