Gebruiker:Jac Strijbos8/Nubië

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Nubië vandaag de dag. De oude Nubische koninkrijken bevonden zich langs de Nijl, ongeveer tussen het eerste en zesde cataract. Tegenwoordig wonen er Nubiërs boven Aswan, rond Wadi Halfa en rond Dongola.

De naam Nubië zullen we niet gauw op een hedendaagse geografische kaart zien vermeld. Het is namelijk geen politieke of administratieve eenheid. Tegenwoordig wordt Nubië gezien als het gebied waar de Nubische taal wordt gesproken. Historici zien Nubië echter als het gebied dat ten zuiden ligt van Assoean en zich uitstrekt tot daar waar vondsten worden gedaan die betrekking hebben op de Nubische cultuur. Deze cultuur was sterk beïnvloed door Egypte en later door het hellenisme. Het land was een doorgang naar de gebieden waar de producten vandaan kwamen die Egypte en later de gebieden van Middellandse Zeegebied graag wilden hebben. Zoals gezegd lag de noordelijke grens bij Assoean, waar een stroomversnelling of cataract de verdere doorgang via de Nijl erg moeilijk maakte. De oostelijke en westelijke begrenzing werden gevormd door het bebouwbare land. Daarbuiten was slechts woestijn, waar nomaden rondtrokken.

Het land kan verdeeld worden in Neder-Nubië, dat zich uitstrekte tussen de eerste twee cataracten en Opper-Nubië dat zuiden daarvan lag. De Nijl stroomt vanuit de binnenlanden van Afrika door het land en mondt dan via Egypte uit in de Middellandse Zee. De rivier heeft een dal gesleten in de zachte Nubische zandsteen. Op enkele plaatsen komt een granieten barrière aan de oppervlakte. Op deze plaatsen is het rivierbed smal, met hoge oevers en bezaaid met kleine eilandjes. Daar hebben zich een een aantal stroomversnellingen of cataracten gevormd.

Neder-Nubië ligt tegenwoordig helemaal onder water. Voordat de grote dam werd gebouwd lag ten zuiden van Assoean de eerste cataract. Hierna zocht de Nijl zich een weg door de zachte steen naar de tweede cataract. Dat deel van de Nijl is goed bevaarbaar. Er zijn enkele gebieden langs de rivier waar stukken landbouwgrond liggen. Ten noorden van Wadi Halfa ligt de tweede cataract. Over een afstand van bijna twintig kilometer liggen er honderden eilandjes en granieten rotsblokken in de Nijl. Daarna strekt zich over een afstand van honderdvijftig kilometer een onherbergzaam maanlandschap uit, de zogenaamde Batn el Hajar (de buik van rotsen). Slechts kleine plukjes grond zijn her en der geschikt voor landbouw. Het is niet verwonderlijk dat dit gebied lange tijd de Egyptenaren er van weerhield verder Nubië binnen te dringen. Het Dalcataract is de zuidelijke grens van de Batn el Hajar. Tussen Abri en Delgo heeft het gebied een bergachtig karakter. De Nijl is hier bijna overal goed bevaarbaar. De bevloeide vlakte is op veel plaatsen breed en wordt intensief bewerkt. Van de derde tot de vierde cataract ligt over een afstand van driehonderd kilometer het Dongolagebied. Hier ligt de meeste landbouwgrond. Dit is ook het enige gebied waar men zeker is dat de jaarlijkse overstroming van de rivier zorgt voor vruchtbare aarde. De rivier is tussen beide cataracten goed bevaarbaar. Het verbaast dan ook niet dat het Dongolagebied de kern van het oude Nubische rijk werd en waar de wieg stond van de eerste inlandse cultuur. Vanaf het Dongolagebied liepen handelsroutes over land naar het zuidoosten en het zuidwesten waar ze stroomopwaarts weer bij de Nijl uitkwamen. Het vruchtbare Dongolagebied wordt begrensd door de vierde cataract bij Kareima. De Nijl stroomt hier in zuidwestelijke richting. Dit is het minst bevolkte deel van Nubië. Waarschijnlijk werd dit gebied vermeden en werd de route door de Bayoedawoestijn genomen, zoals tegenwoordig ook gebeurt. Dat verklaart wellicht waarom dit gebied geen belangrijke rol heeft gespeeld in de Nubische geschiedenis. Er liggen ook geen opvallende overblijfselen uit de Napataans-Meroïtische tijd. Het meest zuidelijke gebied van Nubië ligt tussen de monding van de Atbara en Khartoem. Het is een streek waar de meeste nomaden rondtrekken. Hier liggen alle belangrijkste resten uit de Napataanse en Meroïtische tijd. Vooral bekend is de stad Meroë, die de naam heeft gegeven aan de Meroïtische cultuur (ca. 350 v.Chr. – ca. 350 n.Chr.).

In het noordelijk deel van Nubië, van Assoean tot Dongola, valt weinig of geen regen. Tne zuiden hiervan valt er in de maanden juli en augustus wel wat regen. Naar het zuiden toe neemt de hoeveelheid toe.



In klassieke tijden was het gebied onder de controle van Koesj, een koninkrijk dat verbonden was met het oude Egypte. Koesj nam dan ook vele Egyptische gebruiken over, inclusief het geloof en de piramides. Het Koninkrijk Koesj bleef langer bestaan dan Egypte, en werd nooit overwonnen door het Romeinse Rijk.

Tijdens deze Romeinse periode werden de verschillende delen van het rijk verdeeld in kleinere gebieden met aparte leiders of generalen, die elk kleine legers huurlingen onder zich hadden. Ze vochten allemaal onder elkaar, waardoor het hele gebied erg kwetsbaar werd voor aanvallen van buitenaf

Op een bepaald moment werd Koesj overwonnen door de Noeba-volkeren, waarvan de naam Nubië werd afgeleid. Volgens Paul Theroux komt Nubie van "nub", wat goud betekent in het Arabisch. De Romeinen noemden vanaf dan het gebied Nobatae.

Rond 350 werd het gebied overgenomen door Aksum, een Ethiopisch koninkrijk. Het rijk viel echter uit elkaar, en drie kleinere koninkrijken kwamen in de plaats: Nobatië (met de stad Faras) in het noorden, Makurië (hoofdstad Dongola) in het midden, en Aloda (hoofdstad Soba) in het zuiden.

Het gebied werd bekeerd tot het christendom, maar begon zich vanaf 719 van de Grieks-orthodoxe Kerk af te keren, en nam het Koptisch christendom aan als staatsgodsdienst.

Tegen de 7e eeuw was Makurië de dominante macht in het gebied geworden. Het was dan ook sterk genoeg om de zuidelijke uitbreiding van de islam tegen te houden nadat de Arabieren Egypte hadden overgenomen. Na enkele mislukte invasies van Egypte sloegen de nieuwe leiders een verdrag met Dogomba zodat handel mogelijk werd. Het verdrag hield voor 600 jaar stand. De instroom van Arabische handelaars zorgde er echter voor dat de regio traag maar zeker zich bekeerde tot de islam. Rond 1350 werd de centrale kerk van Dongola omgebouwd tot moskee.

In de 14e eeuw viel de Dongolaanse regering in elkaar, en het gebied werd opnieuw gedomineerd door Egypte. Gedurende de volgende eeuwen werd het gebied gedeeltelijk overgenomen door andere landen, en andere gebieden werden kleine koninkrijkjes. Noord-Nubië kwam onder de controle van Egypte, en de rest van het gebied werd geannexeerd door Mehemet Ali in het begin van de 19e eeuw. Het gebied werd later een Engels-Egyptisch condominium.

Aan het einde van het kolonialisme in het gebied werd Nubië verdeeld tussen Egypte en Soedan.

Veel Egyptische Nubiërs moesten verhuizen na de aanleg van het Nassermeer door de Nijl af te dammen bij Aswan. Nubische dorpjes kunnen nu gevonden worden ten noorden van Aswan en op de westoever van de Nijl. Ook in grote steden leven vele Nubiërs.

Het verhaal van Nubië wordt nog vaak in verhalen verwerkt. Men denke aan de opera Aida, waar de kroonprinses van Nubië verliefd wordt op de Egyptische legeraanvoerder; een verboden liefde.