Gebruiker:Leonidas1206/Kladblok/Slavernij in het Oude Griekenland

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Omstandigheden van de slaven[bewerken | brontekst bewerken]

Slaaf met gebonden handen.

Het is moeilijk om de omstandigheden van de Griekse slaaf naar juiste waarde te schatten. Volgens Aristoteles kon de dagelijkse routine van slaven in drie bewoordingen worden weergegeven: "werk, discipline en voeding". Xenophon gaf als advies om slaven als huisdieren te behandelen, dat wil zeggen, straf ongehoorzaamheid en beloon goed gedrag. Wat Aristoteles betreft, geeft hij er de voorkeur aan slaven als kinderen te behandelen en hen niet alleen bevelen te geven, maar ook advies, omdat de slaaf in staat is beweegredenen te begrijpen als die worden uitgelegd.

De Griekse literatuur is rijk aan scènes waarin slaven worden gegeseld; het was een middel om hen tot werk te dwingen, net zoals de controle over rantsoenen, kleding en rust. Deze wreedheid kon door de meester of opzichter worden toegediend, die mogelijk zelf ook een slaaf was. Zo klagen twee slaven aan het begin van het toneelstuk De Ridders (4-5) van Aristophanes, dat ze door hun nieuwe opzichter "gekneusd en zonder onderbreking gegeseld zijn". Aristophanes citeert echter een typisch oud gezegde uit de Klassieke Griekse komedie. Hij ontsloeg of geselde ook slaven die weg bleven lopen of iemand bleven bedriegen. Ze deden altijd huilend uitgeleide, zodat een van zijn medeslaven de blauwe plekken kon bespotten en dan kon vragen: "O, jij arme kerel, wat is er met je huid gebeurd?"

De omstandigheden van slaven varieerden sterk, al naar gelang hun status; de slaven in de mijnen van Lauareion en de boordeelslaven (pornai) in het bijzonder, leidden een wreed bestaan, terwijl de staatsslaven, ambachtslieden, kleine handelaren en bankiers relatief onafhankelijk waren. In ruil voor een vergoeding ( ποφορά /apophora) aan hun meester konden ze zelfstandig wonen en werken. Ze konden daarnaast wat geld verdienen, wat soms genoeg was om hun vrijheid te kopen. Potentiële vrijmaking was immers een krachtige motivator, hoewel de werkelijke omvang hiervan moeilijk in te schatten is. De Klassieke schrijvers dachten dat de slaven uit Athene 'een bijzonder gelukkig lot' beschoren waren; Pseudo-Xenophon betreurde de vrijheden die de Atheense slaven zich veroorloofden: "wat betreft de slaven en metoik uit Athene, zij bedienen zich van grootste vrijheden; Je kunt hen niet zomaar slaan en ze doen geen stap opzij om jou door te laten". Deze zogenaamde behandeling voorkwam niet dat 20.000 Atheense slaven aan het eind van de Peloponnesische Oorlog wegliepen op aansporing van het Spartaanse garnizoen in Attica (Dekeleia). Dit waren voornamelijk geschoolde handwerklieden (kheiroteknai) en zij behoorden waarschijnlijk tot de slaven die beter behandeld werden. De titel van een komedie van Antiphanes uit de 4de eeuw, de Vanger van de Wegloper (Δραπεταγωγός), suggereert dat het vaker voorkwam dat slaven op de vlucht gingen.

Omgekeerd is nergens een grootschalige Griekse opstand opgetekend die vergelijkbaar is met die van de Romeinse slaaf Spartacus. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden doordat Griekse slaven relatief gespreid voorkwamen, wat een grootschalige voorbereiding in de weg heeft gestaan. Een slavenopstand was zeldzaam, zelfs in Rome. Individuele daden waarin slaven rebelleerden tegen hun meester kwamen wel voor, hetzij beperkt; een gerechtelijk pleidooi maakt melding van een poging tot doodslag op zijn meester van een slaaf die nog geen 12 jaar oud was.

Opvattingen over de Griekse slavernij[bewerken | brontekst bewerken]

Historische opvattingen[bewerken | brontekst bewerken]

Slaaf op een altaar, kijkend naar een geldbuidel die hij wil gaan stelen (ca. 400-375 v.Chr.).

Weinig schrijvers uit de Oudheid trekken de slavernij in twijfel. Voor Homerus en de preklassieke schrijvers was slavernij een onvermijdelijk gevolg van oorlog. Heraclitus stelt dat "oorlog de vader van allen is, de koning van iedereen, hij verandert sommigen in slaven en geeft anderen de vrijheid". Ook Aristoteles was deze mening toegedaan, en verklaarde: "de wet waardoor alles wat in oorlogstijd wordt buitgemaakt, behoort de overwinnaar toe". Hij zegt echter ook dat hier misschien een paar vraagstukken spelen, "want wat nu, als de reden om oorlog te voeren onrechtvaardig is?" Als de oorlog te wijten is aan een oneerlijke of verkeerde reden, zouden de overwinnaars van die oorlog dan de verliezers als slaven mogen nemen?

Tijdens de Klassieke Periode was de belangrijkste rechtvaardiging van slavernij van economische aard. Vanuit filosofisch oogpunt deed tegelijkertijd het idee zich voor van 'natuurlijke' slavernij. Zo zegt Aeschylus in zijn tragedie Perzen:

"de Grieken worden nergens van iemand slaaf of ondergeschikte genoemd", terwijl de Perzen, zoals Euripidus schrijft in Helen "allemaal slaven zijn, op een na- de Grote koning". Hippocrates theoretiseert over dit latente idee in de 5de eeuw voor Chr. Volgens hem bracht het gematigde klimaat van Anatolia een vreedzaam en onderdanig volk voort. Deze verklaring wordt door Plato herhaald, en vervolgens door Aristoteles in Politica waarin hij het concept van 'natuurlijke' slavernij uitwerkt. "Want hij die met zijn verstand kan vooruitblikken, is van nature een heerser en meester en hij die deze dingen met zijn lichaam kan doen is ondergeschikt en van nature een slaaf."

In tegenstelling tot een dier is een slaaf in staat de rede te begrijpen… maar"… heeft geen vermogen om te overleggen."

Alcidamas, een tijdgenoot van Aristoteles, nam het tegenovergestelde standpunt in en vond: "van nature is niemand een slaaf". Parallel hieraan werd door de sofisten het concept ontwikkeld dat ieder mens, hetzij Griek of barbaar, tot hetzelfde ras behoorde en dat bepaalde mannen dus slaaf waren, hoewel ze de ziel van een vrije man hadden of vice versa. Aristoteles zelf erkende in overeenstemming met zijn theorie van 'natuurlijke' slavernij, deze mogelijkheid en betoogde dat slavernij niet opgelegd kon worden, tenzij de meester beter was dan de slaaf. De sofisten kwamen tot de conclusie dat ware dienstbaarheid niet een kwestie van status was, maar van karakter; zoals Meander zei, "Wees vrij in de geest, hoewel je slaaf bent, en dan zal je niet langer slaaf zijn." Deze gedachte, die bij de Stoïcijnen en Epucuriers terugkeerde, was niet zozeer een afwijzing van de slavernij alswel het bagatelliseren ervan.

De Grieken konden zich de afwezigheid van slaven niet voorstellen. Slaven komen zelfs voor in het 'Wolkoekoekland'[bron?] van Aristophanes' toneelstuk De Vogels, evenals in de ideale steden van Plato's dialoog de Wetten, of Republiek. De utopische steden van de architecten Phaleas van Chalcedon en Hippodamus van Milete zijn gebaseerd op een gelijke verdeling van eigendommen, maar overheidsslaven worden respectievelijk ingezet als ambachtslieden of landarbeiders.

De 'omgekeerde steden' bracht vrouwen aan de macht en zag zelfs het eind van particulier bezit, zoals in de komedie Lysistrata of Vrouwenparlement, maar men kon zich niet voorstellen dat slaven de leiding zouden hebben over hun meesters. De enige maatschappij zonder slaven was die van de Gouden eeuw, waarin aan alle behoeften werd voorzien, zonder dat iemand hoefde te werken. Zoals Plato verklaarde, oogst men in dit type samenleving overvloedig zonder te zaaien.

In Amphictyons, een komedie van Telekleides, strijden gerstebroden met tarwebroden om de eer 'door mensen te worden opgegeten'. Bovendien komen de voorwerpen zelf in beweging ̶ deeg kneedt zichzelf en de kan schenkt zichzelf in. Evenzo zei Aristoteles dat slavernij niet nodig zou zijn als "ieder instrument zijn eigen werk zou kunnen doen… de schietspoel zou dan weven en het plectrum zou de lier raken zonder een hand om die te begeleiden", zoals de legendarische concepten van Deadalus en Hephaestus. Een maatschappij zonder slaven wordt zo gedegradeerd tot een andere tijd en ruimte. In een 'normale' maatschappij heeft men slaven nodig. Aristoteles betoogt dat slaven desondanks een noodzaak zijn en zegt:" eigendom is een deel van het huishouden… want niemand kan goed leven of zelfs maar leven tenzij hij in de nodige behoeften wordt voorzien". Hij stelt ook dat slaven het belangrijkste deel van het vermogen vormen omdat ze "voorrang hebben op alle instrumenten". Dit zou kunnen impliceren dat in ieder geval sommige slaven goed behandeld zouden worden, om dezelfde reden als dat men goed voor zijn belangrijkste gereedschap zorgt. Door slaven als werktuigen van een huishouden te zien, wordt hiermee een andere reden in het leven geroepen om slavernij te accepteren. Aristoteles zegt: "Inderdaad is de inzet van slaven of tamme dieren niet veel anders, waarmee hij laat zien dat sommige slaven van geen hogere orde zijn dan de gewone tamme dieren uit die tijd.

Antiphon zag slaven als net iets meer dan gewone dieren of instrumenten. Over de kwestie van een man die zijn eigen slaaf doodt, zegt hij dat de man "zichzelf moet zuiveren en weg moet blijven van die plaatsen die de wet voorschrijft, met de hoop dat hij daardoor rampspoed het best afwendt". Dit suggereert dat er nog enig besef van ongepastheid is als men een slaaf doodt, zelfs al die eigendom is van degene die hem doodt.

De afstraffing van slaven zou wreed zijn geweest en onmiddellijk hebben plaatsgevonden. Demosthenes vond afstraffing van slaven in de vorm van lichamelijk letsel acceptabel voor alles wat ze fout zouden hebben gedaan, en verklaarde: "het lichaam van een slaaf wordt verantwoordelijk gehouden voor al zijn wandaden, aangezien lijfstraf de laatste straf is die je een vrij iemand kunt opleggen". Hierover werd gesproken in gerechtelijke procedures, waardoor de suggestie werd gewekt dat het een breed geaccepteerde manier was om slaven te behandelen.

Moderne denkbeelden[bewerken | brontekst bewerken]

Masker van een slaaf uit een Griekse komedie (tweede eeuw v.Chr., collectie Nationaal Archeologisch Museum van Athene).

De slavernij in de Griekse Oudheid is onder christenen lang het onderwerp van verontschuldigende dialoog geweest. Aan hen wordt doorgaans de verdienste van de val ervan toegeschreven. Vanaf de 16de eeuw werd de dialoog moraliserend van aard. Het bestaan van koloniale slavernij had een grote invloed op het debat, waarbij sommige schrijvers het verdienstelijk voor de beschaving vonden, en andere de wandaden ervan aan de kaak stelden. Zo publiceerde Henri-Alexandre Wallon in 1847 zijn Geschiedenis van de Slavernij als onderdeel van zijn werken, die pleitten voor afschaffing van de slavernij in de Franse koloniën.

In de 19de eeuw verscheen een politiek-economische verhandeling. Het zette zich in voor het onderscheiden van verschillende fasen in de organisatie van menselijke maatschappijen, en het correct identificeren van slavernij in de Griekse samenleving. De invloed van Karl Marx was doorslaggevend. Voor hem werd de oude samenleving gekenmerkt door de ontwikkeling van particulier bezit en het dominante karakter van slavernij als productiemethode (en niet ondergeschikt, zoals in andere pre-kapitalistische samenlevingen). De positivisten werden vertegenwoordigd door de historicus Eduard Meyer (Slavery in the Antiquity, 1898) en kantten zich al spoedig tegen de marxistische theorie. Volgens Meyer was slavernij het fundament van de Griekse democratie. Het gaat dus om een juridisch en sociaal fenomeen, en niet om een economische.

De huidige geschiedschrijving heeft zich in de 20ste eeuw ontwikkeld; onder leiding van schrijvers zoals Joseph Vogt zag zij in slavernij de voorwaarden voor de ontwikkeling van een elite. Omgekeerd toont de theorie ook een mogelijkheid voor slaven om zich bij die elite aan te sluiten. Tot slot oordeelt Vogt dat de moderne samenleving, die gebaseerd is op humanistische waarden, dit ontwikkelingsniveau heeft overtroffen. Anno 2011 blijft de Griekse slavernij het onderwerp van historisch debat, in het bijzonder over twee vraagstukken; Kan men stellen dat het Oude Griekenland een "samenleving van slaven" was en vormden Griekse slaven een sociale klasse?