Gebruiker:CeCaeth/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Thema's en motieven (De verwondering van Hugo Claus - roman)

- Sociaal politiek thema: Vlaams Fascisme en collaboratie tijdens de tweede Wereldoorlog (en naoorlogse politiek)

Na het lezen van De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek (2014)[1] van Absillis lijkt het dat Claus vele autobiografische elementen verwerkt in zijn roman. Absillis schrijft in zijn artikel Hugo Claus en het verdriet van de puristen[2] dat Claus geboren werd tijdens het interbellum en heeft dus de tweede wereldoorlog en de nasleep van die oorlog zelf meegemaakt. Claus kon de collaboratie vanop de eerste rij meemaken. In het werk schetst Absillis een significante gebeurtenis in het leven van de jonge Hugo Claus, het bombardement in de nacht van 26 maart 1944 te Kortrijk. Claus was op het moment van de gruwelijke feiten amper vijftien.[3]De vader van Claus was een blokleider van  het met de “Duitsers collaborerende Vlaams Nationaal Verbond”[4] ofwel het Vlaamsch Nationaal Verbond.[5] De VNV werd beschreven als radicaal rechtse Vlaams-nationalistische partij. VNV en fascisme werden ook vaak in dezelfde zin genoemd. In de drukkerij van het gezin Claus wemelde het dan ook van de nazigezind drukwerk.[6]

Zijn vader, Jozef Claus, heeft een drukkerij en staat als blokleider van het VNV in voor de controle van een wijk van meer dan zevenduizend inwoners. Zijn moeder, Germaine Vanderlinden, werkt als secretaresse en verpleegster op de plaatselijke afdeling van de Duitse vliegtuigenfabrikant ERLA. Thuis aan de Oudenaardse Steenweg slingert nazigezind drukwerk rond als Balming, Volk en Staat en Signaal. Vol overgave promoot het Hitlers Nieuwe Orde als het enige gezonde alternatief voor het laag-bij-de-grondse communisme, verderfelijke kapitalisme en andere Joodse samenzweringen.

— Absillis[3]

De kleine Hugo Claus werd meegesleurd in het nazigezinde netwerk van zijn ouders. Absillis schreef dat Claus “een kind van de collaboratie” was.[7] Claus was pas elf toen de oorlog uitbrak. Zo schreef Absillis :

Op de net elf geworden Hugo Claus maakte het zelfverklaarde herenvolk dat België in mei 1940 onder de voet liep, een overrompelende indruk. ‘Ik was op een verschrikkelijke manier pro-nazi’ getuigde hij later. De muren van zijn kamer kwamen al gauw vol te hangen met affiches van Duitse oorlogshelden.

— Absillis[8]

Claus werd ook lid van “de Dietsche Blauwvoetvendels, de jongensafdeling van de Nationaal-Socialistische Jeugd in Vlaanderen”.[4] Als Claus thuis al niet geconfronteerd werd met bewondering voor Vlaamse martelaren, dan kreeg hij deze zeker mee uit de jeugdbeweging. Deze ervaringen vinden hun weg in deze roman, waarin ze zich onthullen als kritiek op het fascisme en op de collaboratie in Vlaanderen.

‘t Zal wel een aardige deining geven. ‘t Speelt in de oorlog en ik laat zien dat de collaboratie hier in Vlaanderen de gewoonste zaak van de wereld was. In Nederland zullen ze het niet willen geloven, hier in Vlaanderen zullen ze boos op me zijn.

— Hugo Claus[9]

- Repressie

Maar de ondergang van het Derde Rijk en Hitler, betekende ook de teloorgang van de aanhangers van het Derde Rijk en dus ook die van het gezin Claus. Mensen wilden wraak en daar bleef de familie van Claus niet van gespaard. Zijn vader Jozef moest onderduiken terwijl de rest van het gezin bij de grootmoeder van Claus verbleef.[10] Hugo werd aangewezen als “een jonge fanatiekeling die graag in uniform door de straten marcheerde”.[11] Zijn gezin was “ontwricht en sociaal gestigmatiseerd”[11] en geraakte aan lager wal. De repressie had uiterst harde gevolgen voor het gezin van Claus. De afstraffing en de vervolging van collaborateurs trof het hele gezin. Claus heeft deze repressie dan ook als uiterst onrechtvaardig[11] .

Ook de repressie is een wederkerend onderwerp in de roman, Absillis heeft het over een repressieroman. Dat etiket kreeg De Verwondering na een kop in De Standaard schrijft Absillis.[12]

De gevolgen van de repressie worden duidelijk in verschillende scènes in het werk, bijvoorbeeld de executie van collaborateur Richard Harmedam.[13] Het gruwelijke en aangrijpende fragment beschrijft hoe de oude Richard moet knielen bij het Monument en de voet van de stervende soldaat moet kussen.[14]Een woedende menigte staat toe te kijken hoe een vrouw haar voet op zijn nek plaatst en zijn mond op het beeld breekt.[14] Er blijven drie tanden liggen die door een student in de lucht geworpen worden.[13] Daarna werd hij in de vrachtwagen met de andere collaborateurs gehesen.[15]

De uiterst lugubere scène vertoont vele significante overeenkomsten met de executie van Louis Desmet, de collaborerende stadssecretaris uit Kortrijk.[16] Claus heeft deze executie zelf moeten aanschouwen. Hij getuigde over de gebeurtenis in een interview.[16]

Op een open vrachtwagen werden mensen het plein opgereden die verdacht werden van collaboratie. Daaronder waren er die ik kende en die in de oorlog alleen maar geprobeerd hadden te overleven. Ze werden van de wagen geplukt. Ze werden van de wagen gerukt, geschopt, geslagen, en gelyncht. De secretaris van de stad die zijn benen onder zijn gat vandaan had gelopen om anderen te helpen, werd gedwongen het standbeeld te kussen voor de gevallenen uit de oorlog van ’14-’18. Waarna een vrouw hem op zijn hoofd stampte en zijn gezicht vermorzelde op het steen.

— Hugo Claus[16]

Claus heeft dus vele van zijn eigen ervaringen, zijn trauma’s verwerkt in zijn roman. Zijn perceptie van de tweede oorlog maar vooral van de collaboratie en de repressie schijnen door in De Verwondering.  Zo schrijft Absillis dat de roman als "literair onderzoek zeer persoonlijke motieven had".[16]

In deze roman tracht een schrijver op het midden van zijn levenspad te achterhalen hoe eendimensionale fantasieën over heldendom en viriliteit, in combinatie met een groot zuiverheidsverlangen en radicaal racisme, zijn jongere ik zo gemakkelijk hadden kunnen inpalmen.

— Absillis[16]

In een fragment  uit de Haagse Post, waarin de interviewer vraagt wat hem er toe heeft gemotiveerd, of wat hem heeft aangezet om aan “De Verwondering” te beginnen praat Claus over de complexe situatie in Vlaanderen ten tijde van de tweede Wereldoorlog, in Vlaanderen werd er namelijk vaker gecollaboreerd.[17]Dit lag niet zo voor de hand in andere landen zoals bijvoorbeeld Nederland. De oorlog werd anders beleefd, en in De Verwondering schets Claus de ingewikkelde toestand waarin de mensen zich bevonden.  De mensen verkeerden in een staat van radeloosheid zei Claus.[17]Zo zei hij in dat interview;

Wij hebben de oorlogstoestanden in Vlaanderen als een mentale chaos meegemaakt, jullie hebben vrij scherpe tegenstellingen gehad: de Duitsers komen binnen, gooien Rotterdam kapot, het zijn dus stouteriken, de NSB doet mee, zijn ook stouteriken, de joden worden weggehaald. Dat motiveerde een weerstand, een verzet. Hier, in Vlaanderen, is er praktisch van verzet geen sprake geweest. De gemoederen waren geraakt op een totaal andere manier. Het is een troebel, die men nog niet heel goed heeft beschreven, en die ik zeker niet heb beschreven, omdat het niet mijn opzet was. Maar wat ik wel op de achtergrond heb gehouden, is die vreemde radeloosheid van de mensen, die nog altijd blijft voortduren. Het is iets dat de Vlamingen heel vertrouwd is, dat niet-precies-weten.

— Hugo Claus[18]

Dat Claus in zijn roman het Vlaamse oorlogsverleden naar voren schoof, werd hem niet altijd in dank afgenomen. Hij had enkele maanden voor de verschijning van De Verwondering al aangekondigd dat het zijn thema voor het werk zou zijn zoals Absillis schrijft in het nawoord van de uitgave.[19] Voorheen had Claus enkel willen meegeven dat hij over Vlaamse toestanden zou schrijven. Op 4 april 1961 sprak hij voor het eerst terug openlijk over zijn nieuwste werk.[19]

Ik houd me bezig met de psychologische na-invloeden van de oorlog in West-Vlaanderen. Zoals u weet was hier veel collaboratie met de Duitsers. In verhouding met Nederland was bij ons het verzet gering. Ik tracht in de roman enige facetten van deze houding te belichten, niet in verontschuldigende of aanklagende zin. Ook niet commentariërend. Een roman is immers voor zich een realiteit, die zich slechts behelpt met dingen van buiten af

— Hugo Claus[19]

Toen bekend werd welk thema Claus voor zijn werk voor ogen had, ontstond er prompt  commotie.[12] Er ontstond een rel bij het publiek, voor wie het onderwerp nog te controversieel was.[12]Claus verklaarde dat hij wou aantonen dat collaboratie in Vlaanderen frequent voorkwam en misschien zelfs een normale zaak was voor velen.[12]

Met zijn roman probeert hij de ideologieën zoals fascisme en nazisme in vraag te stellen, zo schrijft Vitse.[20] Vitse constateert dat het trauma dat Claus overhield aan de collaboratie en vooral de psychologische en literaire verwerking van dat trauma het centrale punt zijn van deze roman.[21] Verder stelt Vitse dat de "complexe verhaalstructuur en de metafictionele personages"[22]bijdragen tot een problematische vertelling van het verhaal en dus kan de roman ook op een "meer impliciet, vormelijk niveau"[22]gelezen worden als ideologiekritisch.[22] Dit kan dan weer leiden tot het aantasten van de geloofwaardigheid van verhalen die nationale ideologieën bijstaan.[22]

- Onzekerheid, minderwaardigheidscomplex en de psychologische ontwikkeling van het hoofdpersonage

Na het lezen van de roman wordt duidelijk dat de protagonist Victor-Denijs De Rijckel niet als een betrouwbare verteller beschouwd kan worden.[23]Hij schrijft zijn verhaal neer terwijl hij in een soort instelling zit.[23]Hij is psychologisch labiel of althans die indruk geeft hij op het eerste gezicht.[23] De protagonist in deze roman streeft naar zekerheid, maar geraakt volgens Claus tijdens zijn zoektocht naar de “toestand” van zekerheid steeds verder “verstrikt in onzekerheden”.[24] Hier gaat Claus in het interview met De Smet dieper op in.[24]

De onzekerheid van de moderne mens, die altijd maar door nieuwe dingen omringd wordt: TV, radio, bandopnemer, atoombom, daar weten wij niets van, niemand kent die dingen tot in de kern. Dat maakt ons onzeker. Maar die leraar van mij, in het boek, hij wil zekerheid. Hij tracht een toestand te verduidelijken in zichzelf. Wat is die toestand? Hij weet het zelf niet. Hij wil zekerheid hebben tot op het been. Maaar (sic) hij geraakt steeds dieper verstrikt in onzekerheden. En daaruit vloeit alles voort. Begrijpt ge?

— Hugo Claus[24]

In een ander interview met het Humo over zijn roman gaat Claus ook iets dieper in op de ontwikkeling en de toestand van zijn protagonist.[25] In deze bron stelt Claus dat het personage “verkeert in een toestand van onzekerheid”.[26]Hij tracht de gebeurtenissen die voorafgaand zijn opname in de instelling gebeurden “te ordenen en te belichten”.[26] Het werk is niet alleen een verslag over de gebeurtenissen in het leven van Victor, het is ook een verhaal van "mogelijkheden van gebeurtenissen" zei Claus.[26] Claus stelt zelf dat het voornaamste thema van zijn werk de staat van verwondering van zijn personage is.[26]

Deze gebeurtenissen en de mogelijkheden van gebeurtenissen, die toestand van onzekerheid lijken hem tot waanzin te drijven. De Rijckel wordt in het boek immers opgenomen in een soort instelling, misschien een psychiatrisch ziekenhuis maar daar wordt geen duidelijk antwoord op gegeven. Hij bevindt zich in ieder geval op een plek waar er dokters en patiënten zijn.[27] Een verder gegeven dat de waanzin van het personage bijstaat zijn de "ongerijmdheden" in het relaas van De Rijckel.[28] Absillis wijst op enkele van die tegenstrijdige elementen in het werk, die het lezen en het begrijpen van het werk bemoeilijken.[28] De Rijckel geeft zijn eigen perceptie van de gebeurtenissen mee in zijn eigen woorden, maar het is nog maar de vraag hoe zeer we zijn verhaal mogen geloven.[28]Hij lijkt een onbetrouwbare verteller.[29]

De Rijckels verhaal rammelt niet alleen, het is ook nog eens moeilijk te volgen. Als auteur blinkt hij uit in details, maar de woekering van observaties en de zintuiglijke precisie waarmee hij ze op schrift stelt, zullen menig lezer het zicht op het geheel benemen.

— Absillis[29]

De Rijckel komt over alsof hij altijd al de buitenstaander was, “gemeden door de massa” zo schrijft Absillis.[30]

Was de Rijckel altijd al een buitenstaander, gemeden door de massa, dan komt hij tegen het einde van zijn verhaal voor de dag als een onverbeterlijke spelbreker. En spelbrekers worden noch in Oostende, noch in Hekegem op prijs gesteld. Daarom moet de Rijckel als een zondebok worden uitgedreven en afgezonderd.

— Absillis[30] 

Toch merkt Absillis in zijn nawoord op dat de waanzin van de Rijckel misschien maar gedeeltelijk waar blijkt te zijn.[31] “De Rijckel kletst niet zomaar wat uit zijn nek. Het vermoeden rijst juist dat hij zijn waanzin gedeeltelijk veinst in een poging iets aan het licht te brengen, zoals Hamlet in de tragedie van Shakespeare.” schrijft Absillis.[31] Absillis merkt op dat De Rijckel als auteur "opvallend beheerst te werk" gaat. Zijn verslag lijkt wel " een geregelde, planmatig uitgevoerde verwarring"[32] stelt Absillis, er zit een methode in de waanzin van de protagonist.

Absillis merkt namelijk op dat het verslag van De Rijckel "een bekend stramien volgt"[33], de tekst heeft namelijk veel weg van de vorm van een klassieke heldenreis.[33] Maar deze heldenreis gaat er wel net iets anders aan toe, Absillis noemt het een "bittere parodie" van de klassieke heldenreis.[32] Zo schreef Absillis het volgende over het verslag van Victor- Denijs De Rijckel;

Dat leest als een planmatig uitgevoerde deconstructie van de klassieke heldenreis, een bittere parodie waarin hij zichzelf voor schut zet als de ultieme antiheld. De patiënt besluit zijn avontuur immers zoals hij eraan was begonnen: als een gevangene (de tralies van de liftkooi!). Geen graal, geen prinses en geen triomf.. Voor iemand die als Victor (‘overwinnaar’) door het leven gaat, mag dit allemaal behoorlijk ironisch heten.

— Absillis[32]

De Rijckel heeft een bepaalde systematiek in zijn verhaal, dit wijst er op dat Victor niet helemaal krankzinnig is.[32] Victor durft zijn eigen waanzin te verdedigen, hij probeert meermaals zijn mentale toestand te verantwoorden tegenover de lezers. Volgens hem was het "een begrijpelijke reactie op de corrupte gang van zaken in de volwassen wereld".[32]

Absillis merkt op dat de protagonist uiteindelijke de enige is “die zijn zwakheid en tekortkomingen onder ogen durft te zien”.[34]

- Het oedipuscomplex

De roman bevat enkele opmerkelijke verwijzingen naar de Oedipusmythe.[35]Vooral het personage Crabbe lijkt op "een gemankeerde Griekse held", dat probeert de verteller althans duidelijk te maken door vergelijkende formuleringen "die een hiërarchische relatie aanbrengen tussen de kopie en het origineel".[36] Deze vergelijkingen zijn hebben een seksuele ondertoon.[36]

Suggesties van seksuele impotentie zijn op tal van in de roman te vinden. (...) Deze seksuele suggesties doen de Vlaams-nationalistische beweging in De verwondering baden in een sfeer van castratie en Oedipaal verlangen. In een diepgaande psychoanalytisch geïnspireerde lezing van De verwondering interpreteert Kris Humbeeck de roman dan ook als een ontmaskering van het Oedipale verlangen naar een ‘moederlijke aanwezigheid’. Dit moederverlangen symboliseert het verlangen naar een (verloren) eenheid, die in politiek en ideologisch opzicht de eenheid van ‘het Volk’ of ‘de Staat’ vertegenwoordigt.

— Vitse[36]

Crabbe was een vondeling, hij ontwikkelt een ongezonde moederverbinding met Alice, een verbinding van Oedipaal karakter.[36]Richard wordt ook als een gecastreerde, impotente figuur neergezet.[36]

- Verwondering, verwonderingsmotief en spiegelmotief

Een van de eigenlijke thema’s is de verwondering zelf.[37]Hoewel het woord niet vaak in de roman verschijnt is het wel een belangrijk thema. Ook de woorden ‘verwonderen’, ‘verwonderlijk’, ‘verwonderd’ en ‘wonderlijk’ geven waarde aan het thema.[37] Duytschaever blikt hiervoor terug op verschillende passages van het werk. Zo citeert hij een het fragment waarin Victor een zwart fluwelen masker koopt voor het bal. De leraar begint zijn gezicht te inspecteren in de spiegel en de winkeljuffrouw laat hem met rust want “dergelijke verwondering was haar dagelijks brood”.[37] Duytschaever verbindt hier het spiegelmotief en het verwonderingsmotief.[37]

Maar het gaat in de roman niet enkel over de verwondering van Victor-Denijs De Rijckel zelf, ook andere personages worden verwonderd. Het gaat over de verwondering in "een lid van de fanatiek geïndoctrineerde Propaganda-Kompanie".[38]

Hij concludeert , net als Claus, dat de verwondering dus het centrale thema is, maar Duytschaever meent ook twee subthema’s af te leiden uit de roman: heroïsme ( waar Claus toch een bewondering voor had) en de zoektocht naar de moeder (het oedipuscomplex) worden ook besproken in zijn werk.[39]

- Gender

Dat gender een rol speelt in de werken van Claus geeft hij zelf al aan door de complexe relaties tussen moeder-zoon, vrouw-minnaar en matriarchaat-patriarchaat stelt Van Thienen.[40] Van Thienen geeft aan dat de personages in de roman opgebouwd zijn uit talige tekens waardoor de lezer betekenis kan geven aan het werk.[41] Deze betekenis kan niet enkele gedeconstrueerd worden als werkelijkheid maar ook als waarde.[41]

Cruciaal daarbij is de weergave en (de)constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Aldus komt komt gender in beeld als een belangrijk constituerend element. Meer zelfs, als de as waarlangs alle man- en vrouwbeelden bewegen.[41]

Braeckmans heeft wel een punt wanneer hij stelt dat Claus’ vrouwen ‘heteronoom en afhankelijk’ zijn, ‘steeds verbonden met hun mannelijke tegenpool’. (Braeckmans 2004, 14) Daar zijn althans ook indicaties voor te vinden in De verwondering. Zo zijn er signalen die aangeven dat de boetelinge Alice als autonoom individu onderdrukt wordt: Richard Harmedam die Alices lichaam domineert in het fotografenatelier (156-158/170-173), ‘een huls, een boetekap, een knellende hand’ die haar monddood maakt (73/80), de arts die niet toast op haar als gastvrouw (178/195), enzovoort. Bovendien vertoont Alice zich nauwelijks in het openbaar. Ook dat is symptomatisch voor het feit dat ze wordt gedesubjectiveerd.

— Van Thienen[42]

In zijn werk refereert Van Thienen naar Helga Geyer-Ryan. Zij toonde aan dat spreken als een voorrecht exclusief voor mannen wordt beschouwd.[43]

De vrouwelijke stem wordt het zwijgen opgelegd door de fysieke en symbolische kracht van mannen. Mythologische vrouwen als Xanthippe, Echo, Philomela en Cassandra verliezen naast het recht om te spreken tevens de competentie om te spreken, wat volgens Geyer-Ryan wijst op hun castratie en opgelegde impotentie, of de vernietiging van hun autonome individualiteit en seksualiteit.

— Van Thienen[43]

- Intertekstualiteit

Het schrijfproces bestond ook uit onderzoek van “dingen van buiten af”.[19]De 'dingen van buiten af' die hun invloed op zijn werk uitoefenden nam Hugo Claus heel serieus en hij bestudeerde dan ook zeer grondig en uitgebreid verschillende elementen die hij in zijn roman heeft verwerkt.[44] Zo documenteerde Claus zich uitgebreid over de collaboratie in België, fascisme, oorlogsromans en verscheidene studies over deze onderwerpen om deze te verwerken in zijn roman.[44]

Zo verwijzen de figuren Maurice de Keukeleire en Crabbe beide naar historische figuren. Vooral de Keukeleire vertoont gelijkenissen met Joris van Severen.[44]

Maurice de Keukeleire is de leider van Crabbe toen hij jonger was. Crabbe keek heel erg op naar de figuur van de Keukeleire. De Keukeleire heeft opvallende gelijkenissen met Joris van Severen die de oprichter is van het fascistische Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso). Bovendien kan het geen toeval zijn dat Claus in 1947 nog mee heeft gewerkt aan een weekblad dat "het solidarisme" van Van Severen als een "redmiddel" zag.[45] Dat weekblad had de naam Branding gekregen, deze titel wordt ook in de roman vernoemd.[45]

In De Keukeleires puritanisme en hoogdravendheid valt de charismatische leider gemakkelijk te herkennen. Net als De Keukeleire in De verwondering legde Van Severen een bochtig politiek parcours af: het Verdinaso streefde bij zijn ontstaan in 1931 naar een hereniging van Vlaanderen en Nederland (‘Dietsland’), maar liet zijn virulente anti-Belgicisme na enkele jaren varen om te ijveren voor de politieke eenmaking België, Nederland, Frans-Vlaanderen en Luxemburg, een soort restauratie van de Bourgondische Nederlanden. De propaganda van het Verdinaso verkocht deze koerswijziging als de Nieuwe Marsrichting. In Claus’ roman drukt een van de stamgasten in de herberg zich een stuk prozaïscher uit. De Keukeleire had gewoonweg ‘zijn kazak gekeerd’: ‘Eerst was het al Vlaams dat de klok sloeg, weg met Belgiekske-nikske, en dan in een keer een grotere belgicist was er niet te vinden!’ (p.104)

— Absillis[44]

Maar ook Crabbe lijkt enigszins een beetje op een historisch figuur, Reimond Tollenaere.[46]Net als Crabbe de Keukeleire als zijn leermeester beschouwde, beschouwde Tollenaere Van Severen als de zijne.[46]Vooral de "martelaarsstatus" van Tollenaere wordt door Claus in de roman op Crabbe geprojecteerd.[47]

Ook De Strycker heeft enkele intertekstuele elementen waargenomen tijdens het lezen van de roman.[48] De Strycker viel allereerst op dat hij het werk Aus dem Leben eines Taugenichts van Joseph von Eichendorf nog eens moest herlezen omdat het eerste hoofdstuk van De Verwondering van Claus net over ‘Tanz und Maskerade’ gaat dat te vinden is in het werk van Von Eichendorf.[49] Die literaire verwijzingen, voornamelijk naar Engelse en Duitse literatuur omdat de protagonist een leerkracht Engels-Duits is, zijn toch betekenisvol volgens De Strycker.[50]

De verwijzing naar Eichendorff levert op het eerste gezicht slechts een oppervlakkige overeenkomst op: zowel bij Claus als in de passage uit Das Leben eines Taugenichts waarnaar verwezen wordt, is er sprake van een gemaskerd bal, maar er is meer aan de hand. Niet alleen wijst het belang dat de leraar schijnt te hechten aan deze tekst op sympathie voor Eichendorffs hoofdpersonage, hij lijkt er zich mee te identificeren. Want wat is de zelftypering ‘Lul. Lul de Rijckel. Engels-Duits’ (11) anders dan het bewijs dat hij een ‘Taugenicht’, een nietsnut is? Bovendien kent de queeste van de leraar hetzelfde verloop als die van de Taugenicht. Die laatste ontmoet een meisje op het gemaskerd bal, waarna hij wegvlucht om haar na vele omzwervingen in Italië terug te vinden. Ook de leraar vlucht weg van het bal, maar onderneemt vervolgens een zoektocht naar het meisje dat hij daar gezien heeft. Een andere literaire verwijzing is die naar Emily Dickinson, van wie de leraar een gedicht – fout – citeert (49). Zij was een neurotische vrouw, wat met de psyche van De Rijckel in verband gebracht kan worden. Rainer Maria Rilkes Sonetten an Orpheus (137), waarop gealludeerd wordt, verwijzen dan weer naar de mythologische held die in de onderwereld afdaalde, terwijl De verwondering eveneens gezien kan worden als een hellevaart.

— De Strycker[50]

De Strycker wijst ons op het feit dat niet alleen de titel refereert naar Aristoteles, maar ook de structuur van de roman. De vijf hoofdstukken waarin de roman is opgedeeld en de commentariërende passages wijzen op een klassieke tragedie.[51] Een klassieke tragedie bestaat namelijk uit “vijf bedrijven en waarin het koor commentaar levert op de actie”.[51]

De Rijckel heeft een problematische moederbinding, ziet slecht en heeft pijn aan zijn voeten (voor meer parallellen zie Claes 1984), en net zoals de geschiedenis van Oedipus is De verwondering het tragische verhaal van iemand die een onprettige waarheid ontdekt. Karl Caluwé (1976, 36-37) wijst op nog een andere architekst, namelijk die van de nouveau roman: de bewuste structurering, de flashbacks, de dagboekfragmenten, de dechronologie en een aantal typische procedés zijn structuurelementen; het feit dat de roman zich aandient als een ‘itinéraire vers l’identité’ is een inhoudelijke overeenkomst met dit genre. Die architekstuele overeenkomsten ondersteunen de interpretatie van De verwondering als het verslag van een identiteitscrisis (Caluwé 1976, 36-37).

— De Strycker [51]

De Strycker herkende ook talloze verwijzingen naar de Divina Commedia van Dante.[50] Zo schrijft hij dat de zoektocht die De Rijckel onderneemt om Sandra te vinden parallellen vertoont met de reis die Dante maakt naar Beatrice.[50] De Strycker verwijst naar het werk van Weisgerber die de elementen die hinten naar Divina Commedia.[50] Hij heeft het onder andere over de dieren waarmee Victor geconfronteerd heeft, het verband tussen Verzele, de leerling van De Rijckel die mee op zoektocht gaat, en Vergile, de man die Dante door hel leidde.[50]

Het duidelijkst is de naam van De Rijckels gids, de leerling Verzele. Wie diens naam op z’n West-Vlaams uitspreekt – de roman speelt in die streek – verkrijgt ‘Vergile’, Frans voor Vergilius, Dantes leidsman door de hel, en dus een klankcitaat. Voordat Dante die ontmoet, ziet hij drie dieren (een panter, een leeuw en een wolvin, Canto I). Ook de leraar wordt met drie beesten geconfronteerd: een konijn (14), een draak (23) en een panter (23). Het raadselachtige opschrift ALESA dat de leraar ‘[n]aast de deur van de Vijfde Latijnse’ (59) ziet, kan gelinkt worden aan het beroemde inscriptie boven de hellepoort: ‘Door mij gaat men binnen in de stad van pijn, door mij gaat men naar het eeuwig lijden, door mij gaat men tot de mensen die verloren zijn. […] Laat varen alle hoop gij die hier binnentreedt!’ (Dante 2000, 45). Allebei zijn dit voorbeelden van verwisselingen zou Claes zeggen. De ‘witharige heer’ (56) met ‘knobbelige hand’ en ‘roodgevlamde oogleden’ (57) die niet ver van het water op een bank zit (en die geïdentificeerd kan worden als de Oostendse schilder James Ensor) doet zich voor als een Charon-figuur en is dus een allusie op de veerman van de onderwereld. En zo zijn er tal van aanwijzingen op basis waarvan besloten kan worden dat De verwondering een hypertekst van De goddelijke komedie is, en meer bepaald een transpositie. De Rijckels tocht is dus een hellevaart die zal leiden tot onprettige ontdekkingen met betrekking tot zijn held, de nazi Crabbe, maar ook een psychologische helletocht.

— De Strycker[50]

Verder kunnen we invloeden van Alice's adventures in Wonderland van Lewis Carroll in De Verwondering waarnemen.[52] In het werk van Carroll beleeft het hoofdpersonage Alice een avontuur nadat ze in een diep konijnenhol valt en terecht komt in een mysterieuze wereld, helemaal anders dan de hare.[52]Ze besluit deze wereld te verkennen met behulp van een gids, het witte konijn met het vestje en het uurwerk. Dit is tegelijkertijd een parallel met Divina Commedia als met De Verwondering omdat alle drie de werken dus beschikken over een protagonist die een gids krijgt op zijn of haar expeditie.[52] Claus gebruikt Alice's adventures in Wonderland als hypotekst voor zijn eigen roman, voornamelijk in het eerste hoofdstuk schrijft De Strycker.[52] Daardoor kan De Verwondering ook geleze worden als "een afdaling in een andere, mysterieuze wereld - hetzij die van een grimmig verleden, hetzij die van de eigen psyche- waar bizarre avonturen beleefd worden" stelt De Strycker.[52] Maar of de queeste van De Rijckel nu een droom is of een waargebeurd avontuur, is niet duidelijk.[52]

Dat Alice’s tocht, anders dan die van Dante in de Divina Commedia, wordt voorgesteld als een droom, benadrukt de mogelijkheid dat De Rijckels avonturen in De verwondering helemaal geen werkelijkheid zijn. Doordat beide hypoteksten hier gemengd worden, is over het statuut van De Rijckels belevenissen – realiteit of inbeelding – geen uitspraak te doen.

— De Strycker[52]

Maar "de allusies" op het verhaal van Alice in Wonderland kan de lezer vooral duidelijk herkennen in de hints die de setting bevatten.[52] De Rijckel wordt al vrij vroeg in de roman geconfronteerd met het witte konijn.[52] Hij zal in het eerste hoofdstuk namelijk 'het Bal van het Wit Konijn' bijwonen en aan het Kursaal, het gebouw waar het bal gehouden wordt, hangt een gigantisch wit konijn.[52] De Strycker verwijst verder ook nog naar de hal met vele deuren waar De Rijckel belanden zal, en de verschillende dansen die de personages dansten in het werk.[52]

Nog een opmerkelijke overeenkomst in de setting is de hall met de verschillende deuren waarin De Rijckel, net als Alice, terecht komt (21), maar ook een van de daar uitgevoerde dansen (de quadrille) verwijst naar Carrolls boek (met name naar het tiende hoofdstuk, ‘Lobsters Quadrille’). Ten slotte is de confrontatie met allerlei sprookjes- en fantasiefiguren (de verklede mensen) op het bal een verwijzing naar de avonturen met allerlei sprekende dieren die Alice beleeft. De Rijckel zelf houdt zijn vermomming overigens eerder bescheiden, maar ze is wel betekenisvol. Als hij een geschikte outfit voor het gemaskerd bal uitzoekt, laat hij zich een zwartfluwelen masker aanmeten dat hem het gevoel geeft eruit te zien als een konijn: ‘Hij trok een konijnebek en knabbelde.’ (19). Op het Bal van het Wit Konijn is hij dus een zwart konijn – een verwisseling die consequenties heeft voor de interpretatie: De Rijckel blijkt het konijn dat Alice zal bijstaan, maar is, anders dan in het verhaal van Carroll, zwart, wat een verwijzing naar de politieke strekking van de Alice uit De verwondering kan zijn.

— De Strycker[52]

Er zijn nog enkele expliciete verwijzingen naar Alice in Wonderland die De Strycker blootlegt.[53] De naam van de moeder van Alessandra is een zeer expliciete verwijzing naar het kinderboek van Carroll. Haar moeder draagt namelijk de naam Alice, dezelfde naam als Carroll's protagonist. Maar er wordt volgens De Strycker ook duidelijk verwezen naar het vervolg op Alice's adventures in Wonderland, Through the Looking Glass .[53]

De inscriptie naast de deur van de poësisklas vormt daarop al een allusie: ‘ALESA’ is een duidelijk klankcitaat van ‘Alice’. Wanneer De Rijckel met behulp van Verzele Almout gevonden heeft en daar Sandra en haar moeder ontmoet, is het spiegelmotief dat vervolgens verschillende keren opduikt (zowel moeder als dochter zijn druk in de weer met spiegels, zie bijvoorbeeld 165) een verwijzing naar Through the Looking Glass (1871), de sequel van Alice’s Adventures in Wonderland. Deze min of meer expliciete verwijzingen naar Alice in wonderland zijn voor Langela het uitgangspunt om ook andere elementen uit De verwondering in verband te brengen met Carrolls boek, het vervolg daarop of zijn auteur. Zo linkt ze de beschuldiging van pedofilie aan het adres van De Rijckel met de verwijten van ontucht die Carroll kreeg naar aanleiding van het feit dat hij als amateurfotograaf halfnaakte kinderen portretteerde. Die link legt Langela via het personage Alice dat in De verwondering als model dienst doet voor haar man, die ook graag kleine meisjes fotografeert (Langela 2003, 18). Verder is voor Langela elke verwijzing naar een konijn in verband te brengen met Alice in wonderland. Zo is tijdens het wedstrijdje dat De Rijckel met Sandra speelt de beschrijving van de tennisbal als konijn voor haar een referentie aan het kinderboek.

— De Strycker[53]

- Symboliek

De Rijckel Over zijn naam wordt er veel gespeculeerd: zo zou de naam ‘Victor’ verwijzen naar Julius Caesars bekende uitspraak Veni, vidi, vici.[54] De naam ‘Denijs de Rijckel’ zou gebaseerd zijn op de monnik Dyonisus (Denijs) Cartusianus uit Rijkel (de Rijckel). Deze theorie stelde onderzoekers in staat om het verhaal en de dynamiek tussen de personages verder te analyseren. Vooral onderzoeker Jean Weisgerber schreef uitgebreid over dit onderwerp in zijn artikel Hugo Claus: Devotissimus et doctissimus doctor(1967).[54]

Over de Rijckel en diens evolutie in de roman doen verschillende theorieën de ronde, vooral dan over de identificatie van de Rijckel met SS-er Crabbe. M. Klein schreef in over dit onderwerp een uitgebreid artikel in het Tijdschrift voor de Nederlandse Taal- en Letterkunde in 2004, waaruit hij concludeerde:[55]

Uit de talloze onwaarheden en verdraaiingen van de feiten zijn we tot de conclusie gekomen, dat De Rijckel een fictief verhaal schrijft. Zijn kennis van historische feiten, met name die rond de strijd aan het Oostfront, maakt aannemelijk dat hij zelf als SS'er aan het Oostfront gestreden heeft. (…) De vele overeenkomsten tussen Crabbe en De Rijckel leidden ons tot de conclusie: De Rijckel is Crabbe zelf. Wie de roman vanuit dit dubbelperspectief leest, begrijpt allerlei tekstfragmenten die ogenschijnlijk weinig samenhang vertonen, ineens veel beter.

— Klein[55]

De Rijckel wordt door theoretici ook wel eens de titel ‘korengod’ toegekend. Deze term stamt uit de theorie van James Frazer, die steeds terugkerende patronen opmerkte in mythen uit verschillende culturen. Een van deze patronen was die van de vruchtbaarheidsgodin of ‘korenmoeder’, wiens dochter de dood voorstelde en mannelijke korengoden moest verleiden om een goede oogst te verzekeren. Een goed voorbeeld hiervan is de Griekse mythe van Persephone, de dochter van vruchtbaarheidsgodin Demeter. Zij werd door Hades ontvoerd om mee over de onderwereld te heersen. Wanneer halfgod Hermes haar komt redden, bijt zij van een granaatappel, wetende dat dit haar terugkeer naar Hades verzekert. In De verwondering verwijst Claus op verschillende manieren naar deze mythe. Zo bijt Alesandra in een tennisbal, die als ‘granaat’ wordt beschreven. Daarnaast woont zij in het dorpje Al-mout, wat ook gelezen kan worden als al-koren. Zowel Crabbe als De Rijckel worden door Alesandra verleid, wat van beide mannen ‘korengoden’ maakt.[56] Dit staaft verder nog de theorie dat Crabbe en De Rijckel een en dezelfde persoon zijn.

Aangezien De Rijckel in een psychiatrische instelling zit, kan ervan uitgegaan worden dat hij zware mentale problemen heeft. Hierover alludeert Claus vaak op een subtiele manier. J. Duytschaever licht dit toe in zijn boek Over de verwondering van Hugo Claus:[57]

(…) een huwelijk en scheiding na één jaar, hoewel op pagina 25 misleidend sprake is van  ‘het eerste jaar van mijn huwelijk’ en er ook geen touw vast te knopen is aan ‘zijn boekentas, een geschenk van zijn vrouw toen hij zijn eerste interim had gedaan’ (p. 15). Dergelijke inconsistenties zijn wellicht bedoeld om te suggereren hoe ernstig gestoord de leraar was. (…) (De interne biografie) staat geheel in het teken van ambivalentie (…). Zo slingert de leraar heen en weer tussen een intellectuele drang naar zelfbeschikking en een instinctief verlangen naar aanvaarding door de gemeenschap.

— Duytschaever[57]

Rond het personage van De Rijckel wordt nog steeds veel gespeculeerd. Aan welke mentale stoornissen leed hij nu juist? Welke delen van de roman spelen zich af in De Rijckels verbeelding en welke hebben zich wel voorgedaan? Zijn relaas wordt vaak vergeleken met de hellevaart van Dante’s Divina commedìa. Wat zeker is, is dat Claus uit een enorme voorraad literatuur heeft geput bij het schrijven van De verwondering.

Verzele: J. Duytschaever suggereert in zijn boek over de verwondering van Hugo Clausdat Verzele een afsplitsing van de Rijckel zou kunnen zijn.[57] Maarten Klein staaft deze gedachte:[55]

Wie is die Verzele eigenlijk? Het is een jongen die in fysiek opzicht overeenkomsten vertoont met de leraar: hij heeft uitstaande oren, die hij verbergt door zijn haar lang te dragen (voor de leraar zie 7, voor Verzele zie 62, 96). De leraar en Verzele doen opmerkelijke dingen hetzelfde. Zo lopen zij op weg naar Almout 'allebei met de rechterhand in hun broekzak'. (69) In een toestand van halfslaap gedraagt Verzele zich als de leraar: 'als ik mij omdraai op mijn divan doet hij het ook' (96). De jongen ligt dan in een 'haakje' en de leraar memoreert dan, dat hij en zijn vrouw ook als haakjes in elkaar lagen: 'twee haakjes in dezelfde richting' (96). Dit wordt herhaald op blz. 100: 'Dit terwijl wij in haakvorm liggen'. De gedachte dringt zich op, dat de schrijvende leraar een kinderlijke afsplitsing van zichzelf als gids meegenomen heeft.

— Klein[55]

Het feit dat Verzele de Rijckel begeleidt tijdens zijn hellevaart, betekent niet dat hij hem daarbij ook echt helpt. Claus zelf beschrijft Verzele als “het kind dat de blinde moet leiden” in Te gast bij Vlaamse auteurs IV.[58]

Alesandra: Zoals eerder gezegd representeert Alesandra Persephone, de hellekoningin of korendochter. Paul Claes gaf hier enkele voorbeelden van in De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de oudheid: “ze heeft paarse ogen en een violette sportwagen, haar kapsel bestaat uit zwarte chrysanten (Claes, 1984)” (geciteerd in Lezen in verwondering door Sanders & Sintobin, 2014). De Rijckel herkent in Alesandra vooral zijn ex-vrouw Elizabeth en zijn verzorgster in de psychiatrische instelling Fredine.  [59]

Alesandra maakt ook een intense evolutie door in het verhaal. Wanneer de Rijckel haar voor het eerst ontmoet is zij het toonbeeld van vrouwelijkheid. Later wordt ze anders beschreven: “Alessandra, wier ideologie nu ook door ss in haar naam wordt uitgedrukt, draagt nu, volgens de leraar, mannenkleren (I I 5, 120) en heeft soldatenhanden (152), en heeft kort stekelig haar (166), een kam (206), 'egelstekels' (118).”[55]. Volgens Klein had dit te maken met het feit dat vrouwen in de roman slechts een rol speelden. Nadat ze hun man hadden verleid, hoefden ze dus niet meer alsof te doen.[55]

De rol van Alesandra in de Rijckels verhaal is volgens B.F. van Vlierden duidelijk: de Rijckel wil zijn jeugd (gerepresenteerd door Verzele) van zich afwerpen en zich steeds meer identificeren met Crabbe. Vrijen met Alesandra is volgens hem dé sleutel tot absolute identificatie met Crabbe.[60]

Paratekst

De paratekst van een werk zijn de elementen die de lezer waar kan nemen alvorens hij of zij nog maar een woord van de eigenlijke tekst leest.[61] Dit kan duiden op de titel, de achterkant van het gedrukte werk, de afbeeldingen in het werk en zelfs de gekozen uitgeverij. Zo stelt Spinoy dat de titel van deze roman De Verwondering refereert naar Aristoteles, zo stelt ook de achterplat van de eerste druk van het werk.[61]Het is voornamelijk te verbinden met "de gedachte uit de Metafysica dat 'de oorsprong van elk denken gelegen is in de verwondering'".[61]

Spinoy schrijft ook over de omstreden omslagillustratie. Hij geeft aan dat deze misschien kan verwijzen naar het hellevaartmotief en mogelijk ook naar de Divina Commedia.[61]Hij refereert verder ook naar de bevindingen van Johan Velter.[61]

De door Claus zelf gekozen omslagillustratie van de eerste druk toont een harpij, een mythologische figuur. Die keuze kan onder meer verbonden worden met verwijzingen in De verwondering naar het hellevaartmotief en naar de Divina Commedia: in Canto XIII van Dante Alighieri’s tocht door de hel komen immers harpijen voor. Johan Velter ontdekte niet zo lang geleden dat de illustratie is overgenomen uit het boek Arts fantastiques (1960) van de Franse schrijver Claude Roy, waar het beeld van de ‘hybridische’ harpij verbonden wordt met de melding dat ‘l’homme est autre chose que ce qu’il est, et le poète, le comédien, le romancier sont ceux qui tirent parti de ce dédoublement premier pour devenir ce qu’ils ne sont pas en s’accomplissant eux-mêmes.’

— Spinoy[61]

Hij legt een verband tussen melding en de psychologische toestand van de protagonist in de roman, Victor-Denijs de Rijckel.

Zou die ‘dédoublement’ op de schizofreen genoemde hoofdfiguur kunnen slaan, voor wie ‘romancier’ Claus dan ‘partij trekt’? En moeten we méér zoeken achter de verwijzing naar Roy? Opnieuw Velter wijst erop dat diens werk wel circuleerde in Claus’ kringen. Roy zou overigens in 1969 de inleiding schrijven bij L’étonnement, Maddy Buysses bij de Brusselse uitgeverij Editions Complexe verschenen vertaling.

— Spinoy[61]

Spinoy concludeert dat de link met de verwondering moeilijk begrepen kan worden en dat er geen “precieze betekenis” aan gegeven kan worden.[61] Maar ook Sanders en Sintobin menen een verklaring te hebben voor de beruchte afbeelding.[62]

Wie aandachtig naar de door de auteur zelf bedachte afbeelding op het omslag van de eerste druk kijkt, stelt vast dat ook daar heldere afbakeningen zoek zijn zodat troebelheid ontstaat. We zien een cirkel die bij nader inzien toch geen cirkel is. Daarin staat een wezen dat getekend wordt door dubbelheid: het is zowel mens als dier, zowel erotisch en mooi als monsterlijk. De cirkel lijkt op vanalles en nog wat: een lichtbundel, een vergrootglas, een kijkgat, een ‘looking glass’ (het vervolg op Alice in Wonderland uit 1871 droeg als titel: Through the Looking Glass, and What Alice Found There).

— Sanders en Sintobin[62]

Uitgeverij De Bezige Bij

“Wat Claus hier versluiert, is het feit dat schrijver en uitgever met elkaar verbonden zijn op grond van wederzijdse belangen”[63] zo stelt Sanders. De keuze voor de uitgeverij van De Bezige Bij was geen toeval.

De uitgeverij was geboren in de illegaliteit. Om joodse kinderen aan onderduikadressen te helpen, richtten enkele Utrechtse studenten in 1942 het zogenaamde Kindercomité op.[64]Een van hen was Geert Lubberhuizen, student scheikunde en bedreven in het vervalsen van persoonsbewijzen en stamkaarten. Vanwege zijn daadkrachtige optreden noemden zijn vrienden hem ‘The busy bee’.[64](...) De reputatie van anti-autoritaire uitgeverij zou De Bezige Bij tot lang na de oorlog koesteren.[64]

“Deze in opzet democratische bedrijfsformule verklaart voor een belangrijk deel de aantrekkingskracht van De Bezige Bij op jonge, progressieve naoorlogse schrijvers.”[64] schrijft Sanders. Jonge, progressieve schrijvers zoals Hugo Claus.

De titelverklaring

De titel van zijn roman verklaarde Claus doorgaans met verwijzing naar Aristoteles als ‘de toestand van de mens vóór het denken’ Volgens de Grieks filosoof ging de verwondering zowel aan de mythologie als aan de wetenschap vooraf, twee met elkaar wedijverende manieren om betekenis te geven aan het bestaan. Zo gedefinieerd is de verwondering op zich niet noodzakelijk zaligmakend, maar draagt ze wel de hoop op een nieuw perspectief in zich, wie weet zelfs het begin van een verzet . Op het achterplat van de eerste druk van de roman wordt de verwondering niet toevallig zo positief uitgelegd als ‘de oorsprong van elk denken’. Op 11 augustus 1958 al had Claus in zijn agenda terloops deze aantekening gemaakt: ‘Verwonderd? Is er geen reden voor verwondering wanneer je op een stukje spuwsel van God door de eeuwigheid waait en draait en tolt! O, verwondering, het is het minste wat je kan doen!’

— Absillis[34]

Claus heeft in vergelijking met zijn romans die verschenen voor De Verwondering erg lang geschreven aan deze roman. Hij had het boek al in 1955 aangekondigd maar het werk werd door Claus even aan de kant gelegd. In de tussentijd heeft hij wel enkele thema’s van in zijn roman getest in zijn toneelstuk Het lied van de moordenaar.[65]

Dit toneelstuk, dat op 23 maart 1957 in Rotterdam in première ging, handelt over de leider van een roversbende in het West-Vlaanderen van eind achttiende eeuw. De setting verschilt dus grondig van De Verwondering, maar Het lied van de moordenaar introduceert wel een personage met de naam Crabbe. En het kasteel Groenhout, waar zich enkele scènes afspelen, vertoont trekken van het later Almout.

— Absillis[65]


  1. Absillis, K. (2013). Hugo Claus en het verdriet van de puristen. In K. Absillis, S. Beeks, K. Lembrechts, & G. Wildermeersch (Reds.), De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij. pp. 170-196
  2. Absillis, K. (2013). Hugo Claus en het verdriet van de puristen. In K. Absillis, S. Beeks, K. Lembrechts, & G. Wildermeersch (Reds.), De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek (pp. 170-196). Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij.
  3. a b Absillis, K. (2013). Hugo Claus en het verdriet van de puristen. In K. Absillis, S. Beeks, K. Lembrechts, & G. Wildermeersch (Reds.), De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij. pp. 171-172
  4. a b Absillis, K. (2013). Hugo Claus en het verdriet van de puristen. In K. Absillis, S. Beeks, K. Lembrechts, & G. Wildermeersch (Reds.), De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek (pp. 170-196). Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij. pp. 171
  5. Absillis, K. (2013). Hugo Claus en het verdriet van de puristen. In K. Absillis, S. Beeks, K. Lembrechts, & G. Wildermeersch (Reds.), De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek (pp. 170-196). Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij. pp. 172
  6. Absillis, K. (2013). Hugo Claus en het verdriet van de puristen. In K. Absillis, S. Beeks, K. Lembrechts, & G. Wildermeersch (Reds.), De plicht van de dichter Hugo Claus en de politiek (pp. 170-196). Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij. pp.172
  7. Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p.292
  8. Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p.293
  9. Frenkel-Frank, Dimitri, Dimitri Frenkel Frank: op bezoek bij Hugo Claus. Televizier (6 januari 1962). Geraadpleegd op 25 oktober 2018.
  10. Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, pp.293-294
  11. a b c Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p.294
  12. a b c d Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij , 2018, p.291
  13. a b Hugo Claus (2018). De Verwondering. De Bezige Bij, pp.167-168. ISBN 9789403103600.
  14. a b Claus, H., De Verwondering, De Bezige Bij, 2018, p.167
  15. Claus, H., De Verwondering, De Bezige Bij, 2018, p.168
  16. a b c d e Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 295
  17. a b 'Auteur Hugo Claus ... ik schrijf een boek vier keer.... ' (1962, 3 november). Haagse Post, 49(2499), p. 1–3.
  18. Auteur Hugo Claus ... ik schrijf een boek vier keer....  (1962, 3 november). Haagse Post, 49(2499), p.1
  19. a b c d Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 288
  20. Vitse, S., 'Ideologie en ideologiekritiek'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, pp.171-186
  21. Vitse, S., 'Ideologie en ideologiekritiek'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 171
  22. a b c d Vitse, S., 'Ideologie en ideologiekritiek'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 180
  23. a b c Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, pp. 274-276
  24. a b c De Smet, Prosper (1963). Prosper de Smet - gesprek met Hugo Claus over "De Verwondering". De Nieuwe Stem 18: 204
  25. A., J. (1962, 18 januari). Humo sprak met Hugo Claus. Humo, 26, 27–75.
  26. a b c d A., J. (1962, 18 januari). Humo sprak met Hugo Claus. Humo, 26, p.27
  27. Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 273
  28. a b c Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 274
  29. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 275
  30. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 285
  31. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 276
  32. a b c d e Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 282
  33. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 277
  34. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 286
  35. Duytschaever, J. (1979). Over De verwondering van Hugo Claus. Amsterdam, Nederland: Wetenschappelijke uitgeverij. p.48
  36. a b c d e Vitse, S., 'Ideologie en ideologiekritiek'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 181
  37. a b c d Duytschaever, J. (1979). Over De verwondering van Hugo Claus. Amsterdam, Nederland: Wetenschappelijke uitgeverij. p.83
  38. Duytschaever, J. (1979). Over De verwondering van Hugo Claus. Amsterdam, Nederland: Wetenschappelijke uitgeverij. p.84-85
  39. Duytschaever, J. (1979). Over De verwondering van Hugo Claus. Amsterdam, Nederland: Wetenschappelijke uitgeverij. p.87
  40. Van Thienen, J., 'Genderstudies'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 205
  41. a b c Van Thienen, J., 'Genderstudies'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 204
  42. Van Thienen, J., 'Genderstudies'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 206
  43. a b Van Thienen, J., 'Genderstudies'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 207
  44. a b c d Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 289
  45. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 294
  46. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 290
  47. Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 291
  48. De Strycker, C., 'Intertekstualiteit'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, pp.147-156
  49. De Strycker, C., 'Intertekstualiteit'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 147
  50. a b c d e f g De Strycker, C., 'Intertekstualiteit'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 153
  51. a b c De Strycker, C., 'Intertekstualiteit'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 152
  52. a b c d e f g h i j k l De Strycker, C., 'Intertekstualiteit'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 154
  53. a b c De Strycker, C., 'Intertekstualiteit'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 153-154
  54. a b Claes, P. (1984). Claus-reading. Amsterdam, Nederland: Manteau.
  55. a b c d e f Klein, M. (2004). Twee in één: een doodgewaande fascist en een leraar Duits-Engels. Over De verwondering(1962) van Hugo Claus. Tijdschrift voor Nederlandse Taal-en Letterkunde, 120 (1), 2 – 30.
  56. Debergh, G., 'Mythologie en antropologie'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014.
  57. a b c Duytschaever, J. (1979). Over De verwondering van Hugo Claus. Amsterdam, Nederland: Wetenschappelijke uitgeverij.
  58. De Ceulaer, J. (1964). Te gast bij Vlaamse auteurs IV. Antwerpen, p. 24.
  59. Sanders, M. & Sintobin, T. (2014) Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt.
  60. Van Vlierden, B.F. (1974). Van In 't wonderjaer tot De verwondering.
  61. a b c d e f g h Spinoy, E. (2018, 26 maart). Hugo Claus De verwondering onafkrabbaar cretinisme. De Reactor.
  62. a b Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 16
  63. Sanders, M., 'Uitgeverij'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 27
  64. a b c d Sanders, M., 'Uitgeverij'. In: Sanders, M. & Sintobin, T. Lezen in Verwondering. Nijmegem, Nederland: Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 30
  65. a b Absillis, K., 'In de ban van De Verwondering'. In: Hugo Claus, De Verwondering. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij, 2018, p. 287