Gebruiker:Isabelvdb/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het Gasthuis Poperinge[bewerken | brontekst bewerken]

Het Gasthuis in Poperinge is ontstaan als verzorgingshuis waar bedelaars en zieken werden opgevangen door kloosterzusters.

Historiek[1][2][bewerken | brontekst bewerken]

Het Gasthuis[bewerken | brontekst bewerken]

In 1312 gaf Dom Hendrik de Coudescure, de abt van de St.Bertijnsabdij, de opdracht tot het stichten van een gasthuis voor melaatsen. Maar ook vreemdelingen, armen en bedelaars vonden er een onderkomen.

Om de instelling financiële middelen te bezorgen vond er in de Gasthuispoort wekelijks een wolmarkt plaats. Ook de stad bood financiële hulp, door middel van taksen op de verkoop van lakens die ze aan de zusters betaalden.

Vanaf 1775 konden de reizigers er niet meer overnachten en hielden de zusters zich nog uitsluitend bezig met de ziekenzorg.

Na de Eerste Wereldoorlog is de ziekenafdeling verdwenen.

Op de plaats van het godsliedenpassantenhuis staat nu het rusthuis Onze-Lieve-Vrouw Gasthuis. In de volksmond beter bekend als 'De Beyaert'.

De Gasthuiskapel[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste officiële vermelding van de Gasthuiskapel dateert uit 1566. Toch gaan we er van uit dat de kapel al vroeger bestond. Dit wordt bekrachtigd door een document uit 1413 waarin de kloosterregels voor de zusters staan beschreven.

Omstreeks 1588 is de kapel uitgebrand en vervolgens heropgebouwd tussen 1606-1608.

In 1701 gaf de bisschop van Ieper toelating om de kapel, dat intussen een hospitaal voor melaatsen werd, te slopen maar ze werd vervolgens met dezelfde bouwstenen terug opgebouwd.

Opvallend is de barok altaar en het venster links vooraan in het koor, dat de zieken toeliet om de mis te volgen vanuit de slaapzaal, zodat ze niet in de kerk moesten komen. De sacristie en de classicistische gevel dateren uit de 18de eeuw. In de vloer zijn de grafstenen van heel wat zusters bewaard.

Onder de Franse revolutie overspoelden troepen zieke soldaten de kapel.

In 1944 verwelkomden ze er nog de geallieerde troepen.

De laatste mis werd opgedragen op zondag 27 september 1964.

Sinds 1990 doet de Gasthuiskapel regelmatig dienst als tentoonstellingsruimte en ontmoetingsruimte.

Ook het plaatselijke 'Rode Kruis' huist in één van de ruimtes.

Aan de zijgevel van de kapel hangen nog steeds overlijdensberichten.

  1. (be) Tillie, Willy (1971/1). De Gasthuiskapel te Poperinge. Aan de Schreve 1971
  2. (be) Leeuwerck, Ernest (1984/2). 't Een en 't ander over het oud Gasthuis te Poperinge. Aan de Schreve 1984


Karel De Blauwer[bewerken | brontekst bewerken]

Karel de blauwer is een mythisch figuur dat jaarlijks wordt herdacht in het West-Vlaamse dorpje Haringe.

Hij refereert naar de vele 'Blauwers'[1] die in de 19de en begin 20ste eeuw in de grensstreek zeer actief waren. Ze smokkelden vooral eten, drank en tabak over de Belgisch-Franse grens, terwijl ze uit de klauwen van de douaniers (de Kommiezen) probeerden te blijven.

Jaarlijks organiseert het Feestcomité van Haringe 'de Blauwerstocht', een spel waarbij het smokkelen wordt nagespeeld. Iedereen mag meedoen en wie het laatste of niet wordt gepakt tijdens het smokkelen 'over de schreve', verdient voor 1 jaar de titel van 'Karel de Blauwer'.

De geschiedenis van de 'Blauwers' kan u nalezen in het boek van Jules Leroy[2]. De hoofdpersonage Karel Van de Velde is een noeste vlasarbeider, die gelukkig getrouwd is en 5 kinderen heeft, maar zich door armoede laat verleiden om mee te gaan 'blauwen'. De volgende jaren leven ze in weelde en wordt Karel van de Velde de meest gevreesde en opzichtige man in zijn dorp. Uiteindelijk verraden ze hem en belandt hij in de gevangenis. Daar bekeert hij zich en is hij dankbaar dat hij zijn bescheiden arbeidersleven terug kan hervatten, samen met zijn gezin.

Het leven van de romanfiguur Karel de blauwer is in het verleden al vele malen nagespeeld door de lokale toneelgroepen. In de jaren 1958-1962 organiseerde het Feestcomité zelfs een Blauwersstoet, die ze helaas hebben moeten stopzetten wegens gebrek aan financiële middelen.

Melkerij St. Bertinus[bewerken | brontekst bewerken]

De Melkerij Sint-Bertinus in Poperinge is een toonvoorbeeld van de evolutie van melk- en boterproductie in het begin van de 20st eeuw.

Geschiedenis[3][bewerken | brontekst bewerken]

Na veel beraadslagingen werd begin 20ste eeuw in Poperinge beslist tot industrialisering van de boter- en melkproductie.

Enerzijds om tekorten of overaanbod te vermijden, maar ook om misbruik tegen te gaan van opkopers van boter op de markten. De modernisering hield ook in dat er geen nood meer zou zijn aan melkafromers.

In 1909 startte de industriële melkerij op onder leiding van directeur Camille Delaleau. De nieuwe organisatie telde 120 leden en samen produceerden ze maar liefst 3696 kilo's melk. Tot 1914 kende de melkerij een sterke groei.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog viel de productie echter stil en werd de melkerij gebruikt door het leger.

Op 1 maart 1923 kon men terug starten mits steun van de overheid en kon de melkerij verder uitbreiden. Melkerij Sint-Bertinus werd uiteindelijk één van de grootste zuivelfabrieken van België.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon de melkerij wel blijven draaien en in 1944 startten ze met de kaasproductie. In 1947 kwam daarbovenop de productie van melkpoeder.

Mede door toenemende concurrentie van andere zuivelproducten en de toename van coöperatieven van melkerijen, sluiten ze zich in 1963 aan bij de melkerij Sntt Livinus en Sintt Vedastus uit Elverdinge. Zo ontstaat de vennootschap 'Zuivelfabriek Elvapo'.

Vanaf 1969 vindt de productie niet meer plaats in Poperinge, en doet de oude melkerij enkel nog dienst als stockage en technische dienst.

In 1976 stoppen alle activiteiten in de Melkerij Sint-Bertinus.

In 1986 werd de schoorsteen afgebroken omwille van veiligheidsredenen.

  1. Haringe: Verkiezing Karel de Blauwer. Geraadpleegd op 24 november 2023.
  2. Leroy, E.H. Jules (1899). Karel de Blauwer. Callewaert-De Meulenaere. ISBN 90-5008-002-2.
  3. Kestier, Gerard. Een Geschiedenis van melk en boter. Heemkring 'Aan de Schreve', p. 1-21. ISBN D-2011-2254-1.