Gebruiker:Luc./Nieuw artikel
Mulder/Credit Lyonnais | ||
---|---|---|
Datum | 17 februari 1995 | |
Instantie | Hoge Raad | |
Rechters | Martens, Roelvink, Mijnssen, Korthals Althes, Heemskerk]] | |
Adv.-gen. | Hartkamp | |
Soort zaak | civiel | |
Procedure | cassatie | |
Wetgeving | art. 3: 246 lid 1 BW; art. 57, 58, 182 Fw; art. 398, 419 lid 4, 422 Rv (oud) | |
Onderwerp | rechtspositie stille pandhouder bij faillissement | |
Vindplaats | NJ 1996, 471(noot WMK) |
Het arrest Mulder/Credit Lyonnais (HR 17-02-1995, NJ 1996, 471) is een arrest van de Nederlandse Hoge Raad dat van belang is voor de rechtspositie van een stille pandhouder ten aanzien van vorderingen die rond een faillissement aan de pandgever of de curator zijn betaald.
Casus[bewerken | brontekst bewerken]
Connection Technology BV heeft zich in 1985 verplicht al haar uitstaande en toekomstige vorderingen tot zekerheid over te dragen aan Credit Lyonnais Bank Nederland NV. Bij de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in 1992 werd deze verplichting door de werking van art. 86 van de Overgangswet omgezet in een verplichting tot vestiging van een pandrecht op de vorderingen. Credit Lyonnais heeft derhalve een stil pandrecht op de vorderingen van Connection jegens haar debiteuren. Op 13 november 1992 vernam de bank dat Connection voornemens was na het weekend haar faillissement aan te vragen. Op 16 november zegt de bank haar krediet op. Connection vraagt op 16 november faillissement aan, hetgeen op 17 november wordt uitgesproken. Op 25 en 26 november deelt Credit Lyonnais aan de debiteuren van de verpande vorderingen haar pandrecht mee. In de periode rond het faillissement is door de debiteuren van Connection geld overgemaakt. Credit Lyonnais eist dit geld op. Maar ook de curator van het gefailleerde Connection, mr. Mulder, vordert deze bedragen.
Rechtsvraag[bewerken | brontekst bewerken]
De vraag is of de bedragen die rond het faillissement door debiteuren zijn betaald op grond vna het stille pandrecht aan de pandhouder (Credit Lyonnais) of aan (de faillissementsboedel van) Connection toevallen.
Procesgang[bewerken | brontekst bewerken]
De rechtbank en het hof oordelen dat Antonius de zaken voor zichzelf heeft gevormd. Derhalve is Antonius er eigenaar van geworden en kan zij de zaken revindiceren.
Hoge Raad[bewerken | brontekst bewerken]
De Hoge Raad oordeelt:
3.3. (...) Het betoog van Breda in dit geding komt er op neer dat Breda de betreffende zaken voor zichzelf door Antonius heeft doen vormen uit de door Breda daartoe ter beschikking gestelde materialen. Indien komt vast te staan dat dit geval dzich hier inderdaad voordoet, brengt art. 661 naar zijn strekking - overeenkomend met die van het nader uitgewerkte art. 5: 16 lid 2 NBW - mee dat Breda en niet Antonius eigenares van de gevormde zaken is geworden. Of dit geval zich voordoet, zal afhangen van hetgeen in het licht van de daarop betrekking hebbende verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit. Bij een industriële fabricage - zoals hier aan de orde is - zal het daarbij aankomen op de vraag wie beslissende invloed had op de wijze van produktie en de definitieve vorm van het produckt en wie in het kader van die rechtsverhouding het risico droeg ter zake van verliezen wegens tegenvallende bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid van het produkt.
Belang[bewerken | brontekst bewerken]
Bronnen, noten en/of referenties |