J.H. Derkinderen-Besier
J.H. Derkinderen-Besier | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Zelfportret (1884)
| ||||
Persoonsgegevens | ||||
Volledige naam | Johanna Henriette Besier | |||
Geboren | Utrecht, 27 september 1865 | |||
Overleden | Amsterdam, 7 september 1944 | |||
Geboorteland | Nederland | |||
Beroep(en) | Naaldkunstenares | |||
RKD-profiel | ||||
|
Johanna Henriette Besier (Utrecht, 27 september 1865 – Amsterdam, 7 september 1944) was een Nederlands naaldkunstenaar, kostuumhistoricus en publiciste onder de naam J.H. Derkinderen-Besier.
Biografie
Derkinderen-Besier was lid van het patriciaatsgeslacht Besier en een dochter van mr. August Adriaan Henry Besier (1827-1905), ambtenaar ter gemeentesecretarie van Utrecht, en Albertina van Ewijck (1836-1898), lid van de familie Van Ewijck. Zij trouwde in 1894 met kunstenaar prof. Antonius Johannes Derkinderen (1859-1925) uit welk huwelijk geen kinderen geboren werden.
Derkinderen-Besier volgde een opleiding aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, de Amsterdamse Rijksakademie van beeldende kunsten en de Rijksnormaalschool voor Kunstnijverheid. Ze werd bekend als naaldkunstenares en als leider van de kostuumafdeling van het Rijksmuseum Amsterdam. Daarnaast publiceerde ze enkele boeken over mode in de 16e en latere eeuwen. In 1927 gaf ze de jeugdherinneringen van haar man uit, voorzien van een door haar geschreven inleiding; deze jeugdherinneringen werden voorzien van een getekend portret van Derkinderen van de hand van kunstenares Debora Duyvis.
Bibliografie
- De kleeding onzer voorouders: 1700-1900. De kostuumafdeeling in het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam. Amsterdam, 1926.
- [Inleiding in:] Antoon der Kinderen, De jeugd van Antoon der Kinderen door hemzelf beschreven anno 1892. Bussum, 1927.
- Mode-metamorphosen. De kleedij onzer voorouders in de zestiende eeuw. Amsterdam, 1933.
- Spelevaart der mode. De kledij onzer voorouders in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 1950.
- Biografische gegevens bij het RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis
- Nederland's Patriciaat 38 (1952), p. 60.