Naar inhoud springen

Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael (1775-1813)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door RonnieBot (overleg | bijdragen) op 14 sep 2019 om 22:55. (RonnieBot heeft de pagina Gebruiker:Pvt pauline/nll/Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael (1775-1813) hernoemd naar Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael (1775-1813) zonder een doorverwijzing achter te laten: Artikel ter beoordeling terug naar de hoofdnaamruimte, conform verzoek van de gemeenschap)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Werk aan de winkel Dit artikel staat op een nalooplijst. Als de inhoud op verifieerbaarheid gecontroleerd is, kan dit sjabloon verwijderd worden. Geef dat ook aan op de betreffende nalooplijst. Bekijk ook de bewerkingsgeschiedenis om te zien of anderen hier al aan gewerkt hebben.

Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael (Schiedam, 5 februari 1775 - Gouda, 13 maart 1813) was lid van de familie Den Beer Poortugael en de zoon van Leonardus, burgemeester van Schiedam.

Dichter

In zijn jeugd werd hij al bekend om zijn gedichten, waarvan een de titel 'Onsterfelijkheid' heeft. Nog maar net zeventien werd hij aangenomen als lid van het Amsterdamse dicht- en letterlievend genootschap 'Wij streven naar de Volmaaktheid'. In 1793 gaf hij een bundel uit 'Mijn ledige Uren', maar latere gedichten zijn politiek gekleurd en spelen zich af tijdens de staatsomwenteling van 1795, als de Fransen naar Nederland komen.

Rechtsgeleerde

In 1793 werd hij doctor in de rechten aan de Universiteit van Harderwijk. In 1798 werd hij, 23 jaar oud, Procureur der Gemeente Amsterdam. Op 12 juni 1798 werd hij ontslagen van alle politieke betrekkingen. Met zijn vrouw en twee kinderen trok hij zich terug op de Duinoog, hun huis in Arnhem.

Vanaf 1804 stond hij als advocaat ingeschreven. In 1808 werd hij bij decreet van de Koning van Holland benoemd tot Chef der eerste Divisie van het Ministerie van Justitie en Politie.

Militair

Rust werd hem echter in Arnhem niet gegund, vanwege de landing van Russische en Engelse schepen in Noord-Holland. Hij gaf gehoor aan de oproep voor vrijwillige wapening en nam in 1799 als kapitein bij het Tweede Bataljon van het Legioen Bataven deel aan de Slag bij Bergen en de Slag bij Castricum. Toen de Engelsen bij Walcheren landden meldde hij zich weer aan om tegen hen te vechten. Dit alles bezong hij in zijn gedichten.

In 1811 vroeg hij aan de keizer bij diens intocht ontslag met de woorden: Sire, je ne demande pas de grâce, mais droit! De Keizer onthief hem van de militaire dienst.
Hij overleed in 1813, als lid der stedelijke regering van Gouda.

In 1794 trouwde hij met Anna Clarissa Maria Wassenbergh. Hun jongste zoon was Diederik Jacobus den Beer Poortugael

Externe links