Noaberschap
Noaberschop, noaberskop of naoberschap (In de Nedersaksische varianten van Nederland, Nederlands: nabuurschap) is een sociale verhouding binnen een kleine, vaak boeren-, gemeenschap: de noabers ofwel buren (in een ruime zin des woords) bij te staan met raad en daad indien dat nodig is. Eigenlijk is het een ruime en intensieve vorm van burenhulp, die onontbeerlijk is voor boerderijen en dorpen die niet altijd kunnen rekenen op goede openbare voorzieningen. Het begrip is vooral bekend in de Achterhoek, Twente en andere delen van Overijssel, in Drenthe en in Groningen. Ook in sommige streken van Duitsland, zoals Grafschaft Bentheim is het bekend.
Met de term wordt ook iemands geheel van buren aangeduid, meestal de circa tien omwonenden. Het is dus geen afgebakende eenheid: ieder heeft zijn / haar eigen noaberschap.[1] Het precieze aantal kan variëren van twee tot zes aan weerskanten, aldus Geert Kocks.[2] Daarnaast is er vaak de noaste noaber, of eerste noaber. Dat is doorgaans de meest nabije buur. Dit is meestal diegene aan wiens kant de voordeur zit. Deze noaste noaber verzorgt de planten, post en soms zelfs de huisdieren als de buur op vakantie is. Ook ondersteunt hij of zij bij ziekte en overlijden en verzorgt of regelt hij uit naam van alle noabers voor een fruitmand, rouwkrans, ooievaar, Abraham, Sara, huwelijksboog of meiboom.
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]- ↑ "Drentse actualiteiten De „naoberschappen" sterven uit" in het Algemeen Handelsblad d.d. 23 oktober 1956
- ↑ Kocks, G.H. (1997) 'Woordenboek van de Drentse dialecten', p.774, Assen, 1997