Intelligentiemeting: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wijzigingen door 83.86.111.88 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Dolledre
Ebrambot (overleg | bijdragen)
k r2.7.1) (robot Erbij: ckb:بەرکەوتی ژیری
Regel 173: Regel 173:
[[az:İntellekt nisbəti]]
[[az:İntellekt nisbəti]]
[[ca:Quocient intel·lectual]]
[[ca:Quocient intel·lectual]]
[[ckb:بەرکەوتی ژیری]]
[[cs:Inteligenční kvocient]]
[[cs:Inteligenční kvocient]]
[[da:Intelligenskvotient]]
[[da:Intelligenskvotient]]

Versie van 8 jan 2011 18:27

Onder intelligentiemeting verstaat men het vaststellen (meten) van de eigenschap intelligentie van een persoon. Dit "meten" van iemands intelligentie, wat voornamelijk gebeurt met psychodiagnostische tests, is geen eenvoudige zaak, voornamelijk doordat intelligentie vele facetten heeft en niet eenvoudig te definiëren is. Zoals mensen verschillen in lengte en gewicht, zo verschillen zij ook in hun intelligentie. Maar waar lengte en gewicht eenvoudig zijn te meten, is dat bij intelligentie niet direct mogelijk. Daarvoor is het begrip te veelomvattend. Geen enkele test kan alle verschillende facetten van de intelligentie omvatten en op een betrouwbare en valide wijze vaststellen. Altijd kan alleen bij benadering worden vastgesteld hoe goed bepaalde functies van de intelligentie bij een mens of dier zijn ontwikkeld. Met toenemende leeftijd groeien kinderen niet alleen in lengte en gewicht,maar ook in intelligentie. Bepaalde facetten van de intelligentie veranderen sterker met de leeftijd dan andere. Een tweede taal leren gaat op jonge leeftijd makkelijker dan op latere leeftijd. Geheugenfuncties nemen bij oudere mensen sneller af. In sommige culturen wordt op bepaalde facetten van de intelligentie meer geoefend (en geleerd) dan op andere. Met deze variaties in leeftijd en cultuur moet bij intelligentiemetingen rekening gehouden worden.

Eerste intelligentietests

Standaard verdeling van IQ-scores
Standaard verdeling van IQ-scores

Al in de 19e eeuw heeft men gezocht naar mogelijkheden verschillen in intelligentie bij mensen vast te stellen. Bekend geworden is het werk van Paul Broca in Frankrijk, Francis Galton in Engeland en Wilhelm Wundt in Duitsland. Maar de ontwikkeling van de intelligentietests van tegenwoordig is begonnen met de Franse psycholoog Alfred Binet die samen met zijn medewerker Théodore Simon in 1905 een intelligentietest ontwierp voor kinderen. Deze Binet-Simon ‘schaal’ werd kort daarna vertaald voor gebruik in de Verenigde Staten en toen die daar in 1908 op de markt kwam bleek die direct in een grote behoefte te voorzien. Het was een Amerikaan, Henry Goddard, die op basis van deze Franse test het begrip IQ, intelligentiequotiënt, ontwikkelde. De term quotiënt is afgeleid van de oorspronkelijke berekeningswijze van het IQ, waarbij de verstandelijke leeftijd gedeeld werd door de chronologische leeftijd.

Toen de Verenigde Staten in 1917 besloten Engeland en Frankrijk te komen helpen in de oorlog tegen Duitsland moesten er opeens veel rekruten voor het Amerikaanse leger geselecteerd worden. Men wilde daarbij ook op intelligentie selecteren en ontwierp twee eenvoudige tests die groepsgewijs konden worden afgenomen, de Army Alfa en Army Bèta. De grote ontwikkeling in het individueel testen van volwassenen begon pas met David Wechsler die in 1939 de WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale) publiceerde. Tien jaar later werd op soortgelijke basis een nieuwe test voor kinderen op de markt gebracht, de WISC (Wechsler Intelligence Scale for Children). Sindsdien is de Nederlandstalige bewerking van die test, en zijn opeenvolgende revisies, ook in Nederland en Vlaanderen de meest gebruikte intelligentietest voor kinderen geworden.

Veel gebruikte intelligentietests in Nederland

WISC-III

De WAIS bestond oorspronkelijk uit 11 subtests: 6 verbale en 5 non-verbale subtests. Zo kon een afzonderlijk verbaal IQ en performaal IQ worden berekend. De scores op alle subtests samen vormen dan een volledige intelligentiescore. In 1997 werd de test grondig herwerkt naar de WAIS-III met 14 subtests, waarvan er doorgaans 11 gebruikt worden. In 2000 verscheen daarvan een aanpassing voor het Nederlandse taalgebied.

De WAIS heeft ook een kinderversie (ca. 6 - 16 j.), de WISC (Wechsler Intelligence Scale for Children), en een kleuterversie, (ca. 2,5 - 7 j.), de WPPSI. Deze tests hebben analoge onderdelen, maar dan aangepast aan de kinderleeftijd. Een andere bekende intelligentietest voor kinderen is de RAKIT, ontwikkeld aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

Een voor volwassenen in Nederland veel gebruikte intelligentietest is de Groninger Intelligentietest (GIT), in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontwikkeld door Frans Verhage. Deze test bestaat uit 9 onderdelen die verschillende vaardigheden beogen te meten, zoals rekensommetjes maken, logisch redeneren en ruimtelijk inzicht. Ook de GIT is alweer toe aan een tweede versie: de GIT-2. In het algemeen staat de GIT bekend als een goed genormeerde (tenminste voor Nederland, niet voor het gehele Nederlandse taalgebied) en betrouwbare test. De GIT-2 valt echter nog wel eens wat aan de lage kant uit, vooral bij IQ's onder de 100.

Er bestaan ook speciale intelligentietests voor bepaalde categorieën mensen, zoals doven, die niet met het gesproken woord kunnen worden getest. Zoals de in Nederland ontwikkelde Snijders-Oomen niet-verbale intelligentietest, kortweg SON-test, die zich niet van het gesproken noch van het geschreven woord bedient; of de COVAAR-test, voor asielzoekers.

Het IQ

Het intelligentiequotiënt of IQ is één van de meest gangbare maten voor de intelligentie. Het is een score afgeleid van een verzameling gestandaardiseerde tests die zijn ontwikkeld met het doel om de cognitieve vaardigheden van een persoon vast te stellen. Bij kinderen, bij wie de intelligentie nog zo sterk in ontwikkeling is, gebeurt dat in relatie tot de gemiddelde intelligentie van haar of zijn leeftijdsgroep.

Oorspronkelijk werd het IQ door Henry Goddard (zie boven) gedefinieerd als de verstandelijke leeftijd gedeeld door de chronologische leeftijd, maal 100. Daarmee had iemand met een IQ van 100 dus een verstandelijke leeftijd gelijk aan de chronologische leeftijd. Voor een indicatie van het IQ van kinderen was dit aanvankelijk een bruikbare definitie. Voor volwassenen ging die berekening niet op. David Wechsler stapte over op een IQ-meting (zijn Wechsler-Bellevueschaal van 1939, voorloper van de WAIS) door de prestatie van de proefpersoon te vergelijken met de scores van grote normgroepen, een principe dat sindsdien algemeen verspreid werd. Alleen bij kinderen zijn die normgroepen van ongeveer dezelfde leeftijd.

Het IQ is een genormaliseerd getal op een schaal waarvan het gemiddelde op 100 wordt gesteld met een standaarddeviatie van 15. Intelligentietests worden zo ontworpen dat de distributie van IQ scores ongeveer 'normaal', of Gaussiaans is. Het gemeten IQ wordt daarbij gezien als een schatting van het ware, maar onbekende, IQ. Steeds vaker worden dan ook de betrouwbaarheidsgrenzen van het gemeten IQ vermeld, zoals in de nieuwe WAIS. Herhaalde proeven bij eenzelfde persoon wijzen uit dat diens testuitslag inderdaad soms tot twintig punten kan verschillen met een eerdere testafname, door allerlei oorzaken zoals gezondheid, vermoeidheid, stress en gewenning aan materiaal en situatie.

Hoe zeldzaam is een bepaald IQ?

Het IQ is een getal dat min of meer normaal verdeeld is en heeft standaard een gemiddelde van 100. Meestal is de standaardfout 15.[1] Op basis van een gemiddelde van 100 en een SD van 15 is de volgende tabel samen te stellen.


IQ 1 op: Relatieve cumulatieve frequentie
60 261 0,38%
70 44 2,28%
80 11 9,12%
90 4 25,25%
100 2 50%
110 4 74,75%
120 11 90,88%
130 [2] 44 97,72%
140 261 99,62%
150 2331 99,96%

Uitleg: Een IQ van 110 of hoger komt bij 1 op de 4 mensen voor; 74,75% heeft een IQ gelijk of lager dan 110.

De helft van de bevolking heeft dus een IQ lager dan 100, de andere helft hoger; dit is per definitie zo. Uit de tabel kan ook worden afgelezen dat circa 50% van de bevolking een IQ heeft tussen de 90 en 110. Uit de tabel blijkt ook dat hele lage of hoge IQ's bijzonder zeldzaam zijn. IQ-testen die een significant hoger of lager gemiddelde als uitkomst dan 100 hebben zijn of niet valide en deugen dus niet of meten een bepaalde afwijkende doelgroep.

IQ en onderwijs

IQ en onderwijsniveau zijn aan elkaar te koppelen, hoewel de spreiding behoorlijk groot is. Globaal:

Onderwijs Gemiddeld IQ
Doctoraat (dr) 125
Doctoraal (drs/ir/mr) 115
HBO 108
MBO/MAVO-D 100/98
LBO 90
Praktijkonderwijs < 70


De betekenis van IQ-scores

De indeling van IQ waarden volgens Resing & Blok:[3]

> 130 Hoogbegaafd
120 - 130 Begaafd
110 - 120 Bovengemiddeld
90 - 110 Gemiddeld
80 - 90 Benedengemiddeld
70 - 80 Zwakbegaafd

Indien er is voldaan aan de criteria voor een verstandelijke beperking:

50 - 70 Lichte verstandelijke beperking
35 - 50 Matige verstandelijke beperking
20 - 35 Ernstige verstandelijke beperking
< 20 Diepe verstandelijke beperking

De indeling van IQ-waarden volgens Wechsler is als volgt:

> 130 Hoogbegaafd
115-130 Begaafd
100-115 Bovengemiddeld
85-100 Benedengemiddeld
70-85 Zwakbegaafd
55-70 Lichte verstandelijke beperking
40-55 Matige verstandelijke beperking
25-40 Ernstige verstandelijke beperking
< 25 Zeer ernstige verstandelijke beperking

Kanttekeningen

Voor het IQ bestaat bijzonder veel belangstelling, omdat een persoon daarmee gemakkelijk te beoordelen lijkt. Een aantal kanttekeningen dient wel geplaatst te worden bij IQ-tests.

Een IQ-test is ten eerste momentopname zoals bij veel metingen het geval is. Als een deelnemer ziek is, zeer slecht geslapen heeft of gestoord wordt door bijvoorbeeld andere deelnemers of herrie zal hij al snel 10-20% minder scoren. Ten tweede is de test te manipuleren: door oefenen kan men circa 10% hoger scoren. Het verbeteren van de score door van tevoren te oefenen geeft dan bij de uiteindelijke test een onbetrouwbare waarde die mogelijk te hoog ligt. Daarnaast kan ook het maken van gedownloade IQ-tests op zichzelf niet als een betrouwbare meting worden gezien. Een kenmerk van een goed intelligentie-onderzoek is namelijk een gestandaardiseerde afname (omstandigheden, etc.), en hier is bij het zelf maken van een gedownloade test geen sprake van. Ook geven veel van deze tests geen duidelijkheid over hoe en door wie de vragen zijn opgesteld, en hoe de normering van de test tot stand komt.

Een ander voorbeeld van een niet officiële IQ-test, en tevens een voorbeeld van de recente belangstelling voor IQ-metingen is het programma 'De Nationale IQ Test' van de Nederlandse televisieomroep BNN. Bij dit programma wordt een intelligentiemeting gedaan bij een aantal bekende Nederlanders en een groot aantal andere deelnemers in het publiek. Tevens kunnen kijkers van het TV-programma meedoen om hun eigen score vast te stellen. De test die hier afgenomen wordt is echter geen wetenschappelijke IQ-meting zoals die voor een echte IQ-score gedaan wordt, om dezelfde redenen als de IQ-tests die van internet te downloaden zijn. Ook de uitslag die door de deelnemers van het televisieprogramma gehaald wordt kan dus niet als betrouwbare benadering worden gezien van een IQ-score zoals die uit een echte IQ-test zou komen.

Veel bedrijven en de overheid zijn voor hun assessments ruimer gaan kijken dan alleen het IQ, overeenkomstig de bredere definities van intelligentie.

Een betrouwbare IQ-test dient altijd afgenomen te worden door een persoon die voldoende onafhankelijk is van de opdrachtgever, geschoold is in het afnemen en interpreteren van testresultaten, en die dus rekening houdt met bovengenoemde omstandigheden, die de test kunnen beïnvloeden.

In de testpsychologie wordt niet in alle gevallen meer een IQ als cijfer gegeven, omdat dit een schijnexactheid creëert. In een aantal gevallen wordt dan de intelligentie uitgedrukt als een bereik rond een bepaalde waarde, waarvan de betrouwbaarheid meegegeven wordt. Deze betrouwbaarheid is afhankelijk van de leeftijdscategorie van de persoon en van het soort test.

Deelaspecten

Door middel van factoranalyse van de uitslagen van grote groepen personen op een groot aantal verschillende intelligentie-tests, of onderdelen daarvan, heeft men volgende factoren (deelgebieden) in de intelligentie leren kennen. De volgorde hieronder is die van de grootte van de "lading" of bijdrage tot de algemene intelligentie-uitslag:

Zie ook

[bron?]

  1. Zonder de standaardfout te kennen is een score anders dan 100 niet te duiden.
  2. Dit is 2 standaarddeviaties boven het gemiddelde en is de toelatingseis van MENSA. Bij een IQ-test met SD=16 is de eis dus 132.
  3. Resing, W.C.M. & Blok, J.B. (2002). De classificatie van intelligentiescores: voorstel voor een eenduidig systeem. De Psycholoog, 37, 244-249.