Geslacht (Nederlands)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Jasper Kloekmoed (overleg | bijdragen) op 1 aug 2008 om 15:09. (Pagina aangemaakt: "{{wiu}} Het geslacht van een woord wordt in het Nederlands ook wel woordklasse genoemd. De [[Proto-Indo-Europees|In...")
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Dit artikel komt mogelijk voor verwijdering in aanmerking.
Het overleg hierover wordt gevoerd op deze discussiepagina. Iedereen is welkom daaraan bij te dragen. Zie voor meer informatie: Waarom staat mijn artikel op de beoordelingslijst.
Voel je vrij het artikel te bewerken. Haal de pagina echter niet leeg en verwijder deze boodschap niet voordat de discussie gesloten is.

Het geslacht van een woord wordt in het Nederlands ook wel woordklasse genoemd. De Indo-Europeese talen kenden van oudsher drie geslachten, te weten mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. In de moderne talen van deze classificatie zijn daarvan nog volop sporen merkbaar. Het Duits kent alle geslachten nog. Soms verdwijnen de geslachten gedeeltelijk dan wel geheel. Het Frans bijvoorbeeld kent alleen mannelijk en vrouwelijk, in het Engels zijn de geslachten geheel verdwenen. In talen die niet aan de onze verwant zijn, kunnen veel meer, tot circa 20, woordklassen voorkomen. Deze worden dan genummerd.

Het Nederlands

In het Nederlands komen van oudsher drie geslachten voor. In veel dialecten is dit nog goed merkbaar. In het noordelijke gedeelte van het Nederlandse taalgebied is echter sprake van een common gender. Dat wil zeggen dat twee geslachten, te weten mannelijk en vrouwelijk, samen zijn gevallen. In het zuidelijke gedeelte van het taalgebied worden deze woorden als vrouwelijk gezien. In woordenboeken, in het Groene Boekje, enzovoorts, worden dit de-woorden genoemd.

Naast mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden kent het Nederlands onzijdige naamwoorden, die te herkennen zijn aan hun lidwoord: het.

Moedertaalsprekers herkennen de geslachten makkelijk tot feilloos. Mensen die het Nederlands pas op latere leeftijd als tweede taal leren, ondervinden moeite met het bepalden van onderscheid tussen de geslachten.

De-woorden

1 Tot de woorden die zowel vrouwelijk als mannelijk zijn, behoren de volgende categorieën:

1a. De meeste voorwerpsnamen die oorspronkelijk uitsluitend vrouwelijk waren: bank, kast, naald, pijp.

1b. Algemene aardrijkskundige namen en namen van hemellichamen: stad, rivier, maan, ster.

1c. Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden en voltooide deelwoorden: zieke, blinde, betrokkene, gewonde.

1d. Persoonsnamen die voor mannen en vrouwen kunnen worden gebruikt: baby, deugniet, arts, babbelkous.

In het noord-Nederlands verbindt men dus vaak woorden als zijn, hem, enzovoorts aan bijvoorbeeld de bank terwijl men in het zuiden haar, ze zou zeggen en schrijven.

  • Staat de bank in de weg? Schuim hem/haar maar even opzij.

Vrouwelijke woorden

Een aantal woorden in het Nederlands zijn, ongeacht de invloed van een streektaal, altijd vrouwelijk. In de spreektaal worden hierin wel eens vergissingen gemaakt, maar de Woordenlijst der Nederlandse Taal (het Groene Boekje) schrijft voor deze woorden te behandelen als vrouwelijk.

2. Tot de vrouwelijke woorden behoren de volgende categorieën:

2a. Woorden met de inheemse achtervoegsels

-heid, -nis, -schap: waarheid, kennis, beterschap; (woorden op -schap kunnen ook onzijdig zijn)
-de of -te: liefde, diepte;
-ij, -erij, -arij, -enij en -ernij : voogdij, bedriegerij, rijmelarij, artsenij, razernij;
-ing of -st achter een werkwoordstam: wandeling, winst (maar dienst is mannelijk).

2b. Woorden met de uitheemse achtervoegsels of elementen

-ie, -tie, -logie, -sofie, -agogie: familie, politie, biologie, filosofie, demagogie (maar kanarie is mannelijk);
-iek, -ica: muziek, logica (maar lambiek is mannelijk);
-theek, -teit, -iteit: discotheek, puberteit, subtiliteit;
-tuur, -suur: natuur, censuur;
-ade, -ide, -ode, -ude: tirade, planetoïde, periode, amplitude;
-age, -ine, -se: tuigage, discipline, analyse;
-sis, -xis, -tis: crisis, syntaxis, bronchitis.

2c. Aanduidingen van vrouwelijke personen en dieren: tante, nicht, dievegge, verpleegster, merrie, teef, kip. Een uitzondering is: wijf.

  • De regering heeft haar besluit genomen.

Mannelijke woorden

Een aantal woorden is ongeacht de streek mannelijk.

3. Tot de mannelijke woorden behoren de volgende categorieën:

3a. Woorden met de achtervoegsels -aar, -aard, -er en -erd: leugenaar, dronkaard, bakker (maar baker en gitaar zijn vrouwelijk), engerd.

3b. Zelfstandig gebruikte werkwoordstammen: bloei, dank, groei, schrik, slaap.

3c. Aanduidingen van mannelijke personen en dieren: oom, neef, dief, verpleger, hengst, reu, haan.

3d. Alle bomen, behalve linde en tamarinde.

  • Mijn baard is te lang; ik knip hem af.

Onzijdige woorden

4. Tot de onzijdige woorden behoren de volgende categorieën:

4a. Verkleinwoorden: briefje, bloempje, lammetje.

4b. Werkwoordstammen met de voorvoegsels be-, ge- en ont-: beraad, gedoe, ontslag.

4c. Namen van bedrijven. Dit is te zien aan het lidwoord het: 'het noodlijdende Vitality B.V.', 'het Vitality B.V. van de jaren negentig'. Naar onzijdige woorden verwijzen we met het bezittelijk voornaamwoord zijn.

4d. Namen van werelddelen, eilanden, landen, steden en geografische entiteiten, die een bestuurlijke eenheid vormen of vormden: Europa, Ambon, Engeland, Brussel, Lombardije. Uitzonderingen: de Verenigde Staten (is meervoud), de Europese Unie (is vrouwelijk).

  • Het kabinet heeft zijn besluit genomen.

NB. Het bezittelijk voornaamwoord van deze woordklasse is dus zijn.

Biologisch geslacht vs. taalkundig geslacht

In het Nederlands geeft verreweg meestal het biolohische geslacht de doorslag bij het bepalen van het grammaticaal geslacht. De vrouw, de lerares, de directrice, de reu, de stier, enzovoorts hebben grammaticaal hetzelde geslacht als biologisch.

De uitzondering hierop zijn de verkleinwoorden. Het meisje, het jongentje, het ventje, enzovoorts, zijn onzijdig. Het bezittelijk voornaamwoord dat bij deze woorden hoort, volgt in tegenstelling tot andere verwijswoorden, het biologische geslacht.

  • Het meisje dat haar boeken vergeten was, is teruggekomen om ze op te halen.

Zie ook

  • geslacht (taalkunde)