Naar inhoud springen

Sympatrische soortvorming

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door BoH (overleg | bijdragen) op 21 dec 2019 om 03:50.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
De vier vormen van soortvorming: Allopatrische soortvorming, peripatrische soortvorming, parapatrische soortvorming en sympatrische soortvorming.

Sympatrische soortvorming is soortvorming terwijl de populaties samen (sym) een (vader-)land (patris) blijven delen. Zo kan dus een dochtersoort ontstaan uit een vooroudersoort zonder dat er een geografische barrière, zoals een rivier, bergketen of zee tussen de toekomstige dochtersoorten zit.

Het tegenovergestelde is allopatrische soortvorming waarbij die barrière er wel is en de toekomstige dochtersoorten dus op een eenvoudige en duidelijke manier van elkaar gescheiden zijn. Omdat het voor soortvorming wel noodzakelijk is dat de dochtersoorten van elkaar gescheiden worden, kan dit alleen als de beoogde dochtersoorten door ander gedrag of een ander voedsel elkaar toch niet te vaak tegenkomen.

Toelichting

Lange tijd was sympatrische soortvorming een controversieel begrip. Tot ongeveer 1980 werd iedere aanwijzing voor sympatrische soortvorming met grote achterdocht bekeken. Ernst Mayr, een van de meest vooraanstaande onderzoekers op het gebied van de evolutiebiologie, was een overtuigd tegenstander van de gedachte dat er zoiets als sympatrische soortvorming kon plaatsvinden. Tegen het einde van de eeuwwisseling stapelden de bewijzen voor het bestaan van deze manier van soortvorming zich op. Sympatrische soortvorming zie je vooral bij kleine organismen, zoals insecten. Voor een insect kan de boom waarop ze leven de wereld zijn en de buren op een andere voedselplant kunnen mijlenver weg lijken. Op die manier kunnen in eenzelfde gebied toch geïsoleerde populaties ontstaan die zich tot dochtersoorten kunnen ontwikkelen.

Een mooi voorbeeld hiervan levert Rhagoletis pomonella. Deze vlieg legt zijn eitjes in de bomen en struiken uit de rozenfamilie waaronder de meidoorn in Noord-Amerika. Verschillende populaties hebben verschillende soorten bessenstruiken en bomen waarop ze parasiteren. Toen de appel uit Europa werd ingevoerd in de 19e eeuw, ontstond er een ras van de vlieg dat zich specialiseerde op de appel. Nu blijkt dat dit ras geen voorkeur meer heeft voor de meidoorn als plaats om eitjes te leggen en omgekeerd. Uit genetisch onderzoek blijkt dat de rassen onderling verschillen. Deze verschillen zijn ook gekoppeld aan een andere timing van de paartijd van deze vliegen. De meidoornvariant van de vlieg wordt later in het seizoen volwassen en doet er ook langer over voor hij volwassen is. Hierdoor zijn ze onderling reproductief geïsoleerd.[1]

Sympatrische soortvorming komt echter ook voor bij grotere dieren voor, zoals de drie Uromys-soorten (een soort ratten) op Guadalcanal en bij de cichliden in het Victoriameer en binnen het verspreidingsgebied van de bunzing.[2]

Een bijzonder voorbeeld van sympatrische soortvorming bij grote dieren is de divergentie tussen twee populaties van orka's in het noordoostelijk deel van de Grote Oceaan. De populatie die permanent daar verblijft, mijdt de populatie van trekkende orka's die daar langs komt. Er vinden geen paringen plaats tussen individuen van de twee populaties. De twee populaties jagen op verschillende prooien, hebben een ander dieet, maken andere geluiden en leven in onderling verschillende sociale verbanden.[3]

Ook een deel van de gedomesticeerde dieren heeft zich gevormd via sympatrische soortvorming.[4]