Wouter Hutschenruijter (1796-1878)
Wouter Hutschenruijter | ||||
---|---|---|---|---|
Geboren | 28 december 1796 (doopdatum) | |||
Overleden | 8 november 1878 | |||
Land | Nederland | |||
Beroep(en) | dirigent, componist, violist | |||
|
Wouter Hutschenruijter (Rotterdam, gedoopt Oppertse Kerk, 28 december 1796 – aldaar, 8 november 1878) was een componist, dirigent en violist.
Hij was zoon van Willem Hutschenruijter en Catharina Suijdmulder/Zandmulder. Hijzelf huwde in 1822 met Huberdina de Haas. Zoon Willem Jacob Hutschenruijter en dochter Helena Margaretha Hutschenruijter gingen de muziek in. Ook kleinzoon (via Willem Jacob) Wouter Hutschenruijter was musicus. Hutschenruijter senior was benoemd tot ridder in de Orde van de Eikenkroon.
Hij kreeg zijn muziekopleiding van een lid van de Dahmen-familie.[1] Naast het vioolspel bekwaamde hij zich ook in het bespelen van trompet en hoorn. Als jongen speelde hij al mee in het orkest van de plaatselijke schutterij. Hij ging tijdens hun verblijf in Nederland in de leer bij Johann Nepomuk Hummel en Romberg voor studies muziektheorie en compositieleer. Hij werd vervolgens onderkapelmeester (1887) en kapelmeester (1891) bij die schutterij. Hij gaf voorts lessen aan de School van de Toonkunst, maar alleen de jongensklassen (meisjes kregen les van Samuel de Lange sr).
Hij richtte in Rotterdam een concertvereniging op, dat al snel weer werd opgeheven in verband met de populariteit van de Eruditio concerten van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, waarvan Hutschenruijter weer leider werd. Voorts was hij dirigent bij een zelf opgericht orkest en koor in Schiedam en was kapelmeester te Delft
Van zijn hand verscheen een aantal werken: vijf concerten, drie symfonieën (de derde was opgedragen aan koning Leopold I van België en hij kreeg er een gouden medaille voor), ouvertures (een voor blaasorkest en een voor symfonieorkest), vijf fantasieën, Drie gevarieerde thema’s voor hoorn met orgelbegeleiding, de opera Le roi de Bohème en twintig marsen voor militair orkest. Ook composities bestemd voor de kerk zoals cantates en een mis ontbreken niet in zijn oeuvre. Opvallend is een concertino met acht pauken. Er zijn ook liederen van hem bekend zoals Het breistertje en Een kruis met rozen.
- Henri Viotta, Lexicon der Toonkunst, deel II, 1883, pagina 140
- Eduard A. Melchior: Woordenboek der toonkunst 1890, pagina 323
- J.H. Letzer: Muzikaal Nederland 1850-1910. Bio-bibliographisch woordenboek van Nederlandsche toonkunstenaars en toonkunstenaressen - Alsmede van schrijvers en schrijfsters op muziek-literarisch gebied, 2. uitgaaf met aanvullingen en verbeteringen. Utrecht: J. L. Beijers, 1913, pagina 83
- Geïllustreerd muzieklexicon, onder redactie van Mr. G. Keller en Philip Kruseman, medewerking van Sem Dresden, Wouter Hutschenruijter (1859-1943), Willem Landré, Alexander Voormolen en Henri Zagwijn; uitgegeven in 1932/1949 bij J. Philips Kruseman, Den Haag; pagina 299
- J. Robijns en Miep Zijlstra, Algemene Muziek Encyclopedie deel 4, Unieboek 1980, pagina 338
- ↑ Vermoedelijk Herman Dahmen, die zich in na een Engels avontuur in Rotterdam vestigde. Sommige bronnen vermeldden A. Dahmen, maar die was fluitist te Amsterdam.