Siepel

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
kerk van Noordwolde met siepel

Siepel is het Nedersaksische en West-Friese woord voor ui. In het Fries komt het woord, als sipel, ook voor.

De uivormige torenspitsen van bijvoorbeeld Dwingeloo, Noordwolde en Deinum worden in de volksmond dan ook "De Si(e)pel" genoemd.

Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]

Het woord stamt, evenals het Duitse Zwiebel, af van het Latijnse cepula, het verkleinwoord van cepa (ui).[1] Het komt daardoor terug in Romaanse talen als Italiaans, Spaans en Portugees, maar ook in een aantal Slavische talen (Pools, Tsjechisch, Slowaaks, Sloveens, Oekraïens, Wit-Russisch), het Lets en het Estisch. In het Frans heeft het woord de vorm ciboule/ciboulette, met als betekenis grove, resp. normale bieslook.