Bleekgele mycena

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Bleekgele mycena
Mycena flavoalba
Taxonomische indeling
Rijk:Fungi (Schimmels)
Stam:Basidiomycota (Steeltjeszwam)
Klasse:Agaricomycetes
Onderklasse:Agaricomycetidae
Orde:Agaricales (Plaatjeszwam)
Familie:Mycenaceae
Geslacht:Atheniella
Soort
Atheniella flavoalba
De witachtige tot roomwitte plaatjes zijn wasachtig van uiterlijk en textuur.
Synoniemen

Mycena flavoalba

Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Schimmels

De bleekgele mycena (Atheniella flavoalba) is een oneetbare paddenstoelensoort uit de familie Mycenaceae. De paddenstoel komt voor in Europa, het Midden-Oosten en Noord-Amerika, waar hij verspreid of in dichte groepen groeit onder coniferen en op humus in eikenbossen.

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Uiterlijke kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Hoed

De hoed is aanvankelijk kegelvormig, wordt dan convex en ten slotte plat, en kan afmetingen bereiken tot 1,5 cm. De hoed is hygrofaan. De kleur van de hoed is ivoorwit tot geelachtig wit, soms meer gelig in het midden.

Lamellen

De soms wat afstandelijke, witachtige lamellen zijn bol en aan de steel gegroeid. Ze kunnen soms een roze gloed hebben. De lamellaire randen hebben dezelfde kleur.

Steel

De buisvormige stelen zijn maximaal 8 cm lang en 2,5 mm dik, en hebben lange, ruwe witte haren aan de basis. Het is hol en lichtgeel van kleur of bijna kleurloos doorschijnend. Het gladde oppervlak van de steel is bedekt met fijne cystidia. Het dunne, doorschijnende geelachtige vruchtvlees is behoorlijk taai en elastisch en geeft bij kneuzing een helder waterig sap af.

Geur en smaak

De paddenstoel ruikt en smaakt onopvallend.

Sporenprint

De sporenprint is wit.

Microscopische kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

De elliptische, inamyloïde sporen meten 5,5–9,5 × 3,5–4,5 µm. De gladde cheilocystidia zijn bolvormig tot flesvormig en hebben vaak een lange nek. De cuticula is een relatief korte hyfen, daartussen bevinden zich dunnere hyfen die veel kleine uitsteeksels dragen.

Taxonomie, classificatie en naamgeving[bewerken | brontekst bewerken]

Voor het eerst beschreven als Agaricus flavoalbus door de Zweedse mycoloog Elias Magnus Fries in 1838, kreeg het in 1872 de huidige naam toegewezen door Lucien Quélet.[1] De Amerikaanse mycoloog Rolf Singer bracht de soorten in respectievelijk 1938[2] en 1951[3] over naar de geslachten Hemimycena en Marasmiellus. Singer veranderde later van gedachten over deze plaatsingen, en in zijn Agaricales in Modern Taxonomy uit 1986 beschouwde hij de soort een Mycena.[4] De binominale resultaten die uit deze overdrachten voortvloeien, worden als synoniemen beschouwd; een ander synoniem is Mycena luteoalba.

De botanische naam flavoalba ("geel-wit") is een combinatie van de Latijnse bijvoeglijke naamwoorden flavus ("geel") en alba ("wit"). De gewone naam van de paddenstoel is de "Bleekgele mycena".

Leefomgeving en verspreiding[bewerken | brontekst bewerken]

Europees verspreidingsgebied

De vruchtlichamen (sporocarp) van Atheniella flavoalba kunnen verspreid of dicht op elkaar groeien op naaldbedden onder coniferen, en op humus in eikenbossen in de herfst. Hoewel de soort over het algemeen zeldzaam is, komt hij op sommige plaatsen in grote aantallen voor.

In de Verenigde Staten komt de soort voor in Colorado, Idaho, Michigan, North Carolina, Oregon, Washington, Wyoming,[5] Florida, en Kansas. Hij komt ook voor in Europa en Israël. De soort wordt vermeld als "minst zorgwekkend" in de Rode Lijst van de IUCN.

Geciteerde tekst[bewerken | brontekst bewerken]

  • Smith AH. (1947), North American species of Mycena'. University of Michigan Press, Ann Arbor.