Gebruiker:Tekstman/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Perszuivering in Nederland was het stelsel van maatregelen waarmee de Nederlandse overheid na de bevrijding van de Duitse bezetting de gelijkgeschakelde geschreven pers trachtte te zuiveren van ongewenste elementen, zowel bladen als personen.

Tijdelijk Persbesluit[bewerken | brontekst bewerken]

De Nederlandse regering in Londen had in de loop der tijd het voornemen opgevat na de bevrijding zowel het gedrag van individuele journalisten als de inhoud van de geschreven pers tijdens de bezetting te beoordelen en daar eventueel beroeps- en verschijningsverboden aan te verbinden. Wat de dagbladen betreft kondigde ze op 8 september 1944 het Tijdelijk Persbesluit af. Dit hield in dat zonder toestemming van een nader in te stellen Perscommissie geen enkele krant of tijdschrift in bevrijd gebied mocht verschijnen, behalve als ze vóór 1 januari 1943 hun verschijning hadden gestaakt of (een voortzetting van) illegale bladen waren.

Militair Gezag[bewerken | brontekst bewerken]

Het Militair Gezag, dat na de bevrijding van de Zuid-Nederlandse gebieden in de loop van september 1944 het bestuur daar had overgenomen van de bezetter, moest dit besluit gaan uitvoeren. Onder sectie 1 (Binnenlands Bestuur) kwam een subsectie Perszuivering en Papiervoorziening te staan. Er werd echter geen Perscommissie ingesteld en alle beslissingen van het Militair Gezag waren dan ook voorlopig. Het Militair Gezag - dat überhaupt al erg provisorisch te werk moest gaan - kwam allerlei problemen tegen in de uitvoering van dit besluit. Om te beginnen was er een voortdurend tekort aan (kranten)papier. Ten tweede bezaten diverse bladen die vanwege hun verschijnen na 1 januari 1943 eigenlijk niet meer mochten uitkomen nog onmisbare drukkerijen. Of eigenaren van bladen die waren blijven verschijnen probeerden, bijvoorbeeld door een naamswijziging, toch weer te gaan uitgeven.

Eindhoven[bewerken | brontekst bewerken]

De gevolgen voor de geschreven pers in de grootste bevrijde stad, Eindhoven, zijn een goed voorbeeld. Het Eindhovensch Dagblad, van liberale signatuur, had de verschijning op 1 november 1942 moeten staken. Het katholieke Dagblad van het Zuiden, een voortzetting van de Eindhovensche en Meijerijsche Courant, kon daarentegen tijdens de bezetting blijven uitkomen. Na de bevrijding vonden invloedrijke katholieke notabelen het niet gewenst dat het Eindhovensch Dagblad een monopoliepositie zou verwerven en daarom richtte men een stichting op, die met gebruikmaking van de technische installaties van Het Dagblad van het Zuiden (het drukkerijbedrijf daarvan zou dus voortgezet worden), een nieuw dagblad zou gaan uitgeven: Oost-Brabant.

Ondanks de, weliswaar summiere, bekendmaking van het Tijdelijk Persbesluit op 8 september via Radio Oranje, besloten leiders van de illegaliteit op 13 september dat na de bevrijding niet alleen het Eindhovensch Dagblad, maar ook Oost-Brabant zou mogen uitkomen. Na de bevrijding op 19 september arriveerde het Militair Gezag en trof daar drie klaarliggende bevrijdingsedities aan, van het Eindhovensch Dagblad, Oost-Brabant en Het Parool. Geen van de drie kon echter gedrukt worden, omdat er geen elektriciteit beschikbaar was. De door het Militair Gezag geïnstalleerde militaire commissaris van Eindhoven had echter op aandrang van burgemeester Verdijk al goedgekeurd dat Oost-Brabant zou gaan verschijnen. En het hoofd van de subsectie Pers van het Militair Gezag kwam tot de conclusie dat "gezien de plaatselijke omstandigheden en de volledig nieuwe redactie en directie deze beslissing van majoor Verhoeff moest worden aanvaard."

Minister van Binnenlandse Zaken Burger liet dit niet over zijn kant gaan en liet op 26 september via Radio Oranje weten: "Te Eindhoven (is) verschenen een nieuw dagblad, getiteld Oost-Brabant. (...) Daar de verschijning van nieuwe dagbladen bij het Persbesluit verboden is en de nieuwsvoorziening voor het bevrijde deel van Brabant voldoende is verzekerd, dient de verdere verschijning van het blad Oost-Brabant terstond te worden gestaakt. Ter plaatse dient streng te worden toegezien dat dit verschijningsverbod niet wordt ontdoken."

Burger had zich echter niet verdiept in de situatie in Eindhoven en generaal Kruls, hoofd van het Militair Gezag te Brussel, negeerde deze ministeriële opdracht dan ook, omdat hij weinig trek had in de deining die dit in Eindhoven te weeg zou brengen. Oost-Brabant bleef verschijnen en later in 1944 ging Burger alsnog overstag, nadat hem was gebleken dat het stichtingsbestuur de relatie met de drukkerij van Het Dagblad van het Zuiden had verbroken.

Een dergelijke gang van zaken - ondanks het Persbesluit en een daaropvolgend expliciet verbod van de minister van Binnenlandse Zaken bleef het desbetreffende blad gewoon verschijnen - was symptomatisch voor de gebrekkige coördinatie tussen de regering en het Militair Gezag en het gebrek aan kennis in Londen van de situatie in bevrijd gebied.[1]

[bewerken | brontekst bewerken]

Pas op 1 augustus 1945 - Nederland was inmiddels al enige tijd volledig bevrijd - werd de perszuivering onder de bevoegdheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken geplaatst, terwijl alle andere bevoegdheden met betrekking tot de pers overgingen op het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Op 18 september 1945 werd een nieuw Tijdelijk Besluit afgekondigd.

De Commissie voor de Perszuivering was een Nederlandse commissie die in september 1945 werd geïnstalleerd en tot taak had diegenen die gedurende de Duitse bezetting in de geschreven pers actief geweest waren, zoals journalisten en redacteuren, op geschiktheid te beoordelen. Deze personen konden door de commissie het recht worden ontzegd een journalistieke of leidende niet-journalistieke functie in het perswezen te bekleden. Daarnaast verleende de commissie 'certificaten van geen bezwaar' aan iedereen die een dergelijke functie in het naoorlogse perswezen wilde gaan vervullen. Dit vond plaats na een summier onderzoek van de 'politieke betrouwbaarheid'.

    • uitwerken met mbv L de Jong, o.m. behandeling NRC en Handelsblad**

Het accent van de zuivering verschoof hiermee naar personen in plaats van bladen. Deze zuivering werd uitgevoerd door de onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken ressorterende Commissie voor de Perszuivering.

Daarnaast kwam er op 25 oktober een Persraad, die - naast dat ze de inrichting van de geschreven pers als geheel ging bestuderen - adviezen aan de regering moest gaan geven op het gebied van de herverschijning van bladen, het opleggen van verschijningsverboden, het beschikbaar stellen van productiemiddelen en de eventuele benoeming van bewindvoerders.

[bewerken | brontekst bewerken]

De bijzondere rechtspleging in het kader van de perszuivering bleef voorbehouden aan de Commissie voor de Perszuivering. De Noodvoorziening Perswezen van 17 april 1947 maakte beroep tegen beslissingen van de Commissie mogelijk op de Raad van Beroep voor de Perszuivering. **UITBREIDEN**

    • dit is weer de Persraad, **

Tevens werd bepaald dat voor het uitgeven van bladen geen vergunning meer nodig was. De commissie kreeg de bevoegdheid, „besmette” krantennamen te verbieden. In 1948 verbood de Commissie **dus niet, dit was de Persraad?* de verschijning voor de duur van 30 jaar van een blad onder de naam „De Telegraaf” (waarvan de persen overigens al sinds 5 mei 1945 stil waren gelegd; op deze persen werden Het Parool en Trouw gedrukt). Hetzelfde werd bepaald voor de „Courant Het Nieuws van den Dag” voor de duur van 20 jaar. In 1949 vernietigde de Raad van Beroep evenwel deze uitspraken. Beide kranten verschenen voor het eerst weer op 12 september 1949.

De zuivering duurde tot 1950. In 1951 verving de Wet Voorziening Perswezen (Stb. 130, 1951) de Noodvoorziening Perswezen; bepalingen die betrekking hadden op de zuiveringsproblematiek kwamen hier niet meer in voor. De wet regelde definitief samenstelling en bevoegdheden van de Persraad.


Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

Wijzigingen in de persverhoudingen, gedeelte uit (Londense) Rapporten Studiegroep voor Reconstructieproblemen, tiende reeks, pp. 65-88, Londen, 1944.

Frans M. Gerards en Quinten J. van Riet, Waarom en hoe iemand zijn 'Heer Advocaat' vermoordde. Het barbaarse einde van een top advocaat. Uitgeverij Mosae, ISBN 978-90-77579-34-3


Categorie:Nasleep Tweede Wereldoorlog in Nederland