Pinna (geslacht)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Pinna
Fossiel voorkomen: Jura tot recent
Pinna (geslacht)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Onderrijk:Metazoa
Stam:Mollusca (Weekdieren)
Klasse:Bivalvia (Tweekleppigen)
Onderklasse:Autobranchia
Orde:Ostreida
Familie:Pinnidae (Steekmosselen)
Geslacht
Pinna
Linnaeus, 1758
Synoniemen
Lijst
  • Pinna (Cyrtopinna) Mörch, 1853
  • Exitopinna Iredale, 1939
  • Pinna (Pinna) Linnaeus, 1758
  • Quantulopinna Iredale, 1939
  • Pinna (Subitopinna) Iredale, 1939
  • Pinnarius Duméril, 1805
  • Pinnula Rafinesque, 1815
  • Pinna (Abyssopinna) P. W. Schultz & M. Huber, 2013
  • Pinna (Exitopinna) Iredale, 1939
  • Pinna (Quantulopinna) Iredale, 1939
  • Subitopinna Iredale, 1939
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Pinna op Wikispecies Wikispecies
(en) World Register of Marine Species
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Pinna[1] is een geslacht van tweekleppige weekdieren, dat fossiel bekend is vanaf het Jura. Tegenwoordig bestaan nog enkele soorten van dit geslacht.

Beschrijving[bewerken | brontekst bewerken]

Pinna wordt gekenmerkt door grote tot zeer grote, even scharnierende behuizingen. Ze zijn waaiervormig, wigvormig of peddelvormig in omtrek; ze kunnen meer dan een meter lang zijn (grootste exemplaar gevonden: honderdtwintig centimeter). De behuizingen zitten vast in het zachte sediment met de voorkant naar beneden. Het achterste (bovenste), constant gapende uiteinde steekt ongeveer een tot tweederde van het sediment uit. De wervels zitten aan de voorkant (onderkant). De behuizingen zijn meestal afgeplat aan de zijkanten. In het midden van de lengteas bevindt zich een kiel aan de buitenkant, die echter bij sommige volwassen soorten kan verdwijnen. In de behuizing komt het overeen met een longitudinale groef die de paarlemoerlaag verdeelt in twee langwerpige lobben. Er is nog een gapende kloof aan de ventrale rand nabij het voorste uiteinde (onder, in het sediment). Hier komt de byssus uit. Het slot is tandenloos. Het ligament is erg lang, strekt zich uit over bijna de gehele lengte van de dorsale marge en ligt in een groef (sub-intern).

De schaal bestaande uit de minerale schaal en de organische periostracum is relatief dun en breekbaar, maar ook tot op zekere hoogte flexibel. De minerale schaal bestaat uit een buitenste, calcitische prismalaag en een binnenste, aragonitische parelmoerlaag. De parelmoer laag vormt twee lobben aan de binnenkant naar de achterkant toe. Het oppervlak is voorzien van ribben, of scherpe, rij-gerangschikte schalen of schalen die open zijn aan de achterkant, of bijna glad met min of meer duidelijke groei strepen.De voorste sluitspier bevindt zich nabij het voorste uiteinde (onder) en is relatief klein. De achterste sluitspier (bovenaan) is erg groot. Het zit enigszins buikvormig (in verhouding tot de breedte van de behuizing) en dicht bij de achterste oppervlaktelijn, die duidelijk van de achterkant van de behuizing is verwijderd (= bovenkant). Hij kan dus nog steeds onder het midden zitten (op basis van de lengte van de behuizing in de live positie). De lengte van de schelp bedraagt circa tweeëntwintig centimeter.

Geografische verspreiding en habitat[bewerken | brontekst bewerken]

De recente vertegenwoordigers van het geslacht Pinna leven in gematigde, subtropische en tropische zeeën. Ze komen voor van de ondiepe subtidal tot ongeveer honderd meter waterdiepte, zelden dieper. De Pinna-soort zit vast in het zachte sediment met de voorkant naar beneden, de achterkant steekt meestal ongeveer een tot tweederde uit het sediment.

Soorten[bewerken | brontekst bewerken]

Uitgestorven soorten[bewerken | brontekst bewerken]