Bosmeester
Bosmeester | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Opgerolde bosmeester. | |||||||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||||
Lachesis muta Linnaeus, 1766 | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||
Bosmeester op Wikispecies | |||||||||||||||||||
|
De bosmeester[1] (Lachesis muta) is een slang uit de familie adders (Viperidae), onderfamilie groefkopadders (Crotalinae).
Naam
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carolus Linnaeus in 1766. Oorspronkelijk werd deze terrestrische slang beschreven als Crotalus mutus, wat 'stomme ratelslang' betekent. De slang is namelijk sterk verwant aan de ratelslangen (Crotalus) maar heeft geen ratelorgaan aan de staart.[1] De wetenschappelijke naam werd lange tijd gespeld als Lachesis mutus, zodat deze opduikt in de literatuur.[2]
Uiterlijke kenmerken
De maximale lengte is 3,7 meter maar de meeste exemplaren blijven daar ver onder, veel dieren zijn tussen de 2 en 3 meter. Hiermee is het de langste groefkopadder ter wereld en op twee na de langste gifslang. Het lichaam heeft een lichtbruine basiskleur, met ruit-vormige bruine vlekken op de rug; de ruiten eindigen in een dorsale streep over de flanken. Er zijn enige kleurvariaties en de slang is ook wel te herkennen aan de zeer ruwe, bijna regelmatig wrattige schubben. De kop is enigszins afgeplat en ei-vormig, en heeft geen uitsteeksels. De staart eindigt in een verharde punt
Voortplanting
Het legsel bestaat uit 8 tot 15 eieren, hetgeen ongewoon is voor een adder. De eieren worden door de moeder bewaakt, totdat ze uitkomen.
Giftigheid
De bosmeester is zo giftig dat een mens na een beet zonder medische hulp kan sterven. Een geïrriteerde bosmeester waarschuwt de verstoorder door met de staartpunt tegen de bodem te tappen, net als een ratelslang. De gifslang jaagt 's nachts en komt nooit in dichte populaties voor, dus de kans op een treffen is niet zo groot als bij de meeste adders. Ook herten en andere grote zoogdieren die bij verstoring gebeten worden, overleven dit vaak niet. Omdat deze soort veelal in dunbevolkte diepe oerwouden leeft in de afwezigheid van steden, zijn de weinige beten die worden toegebracht altijd zeer ernstig.
De slangen hebben zogenaamd hemotoxisch gif dat het bloed van gewervelden aantast, hierdoor ontstaan inwendige bloedingen en orgaanschade. De slang spuit het gif met grote kracht in en door de lange giftanden van de slang wordt het gif diep geïnjecteerd, wat de effectiviteit sterk bevordert. Ook de wetenschappelijke naam refereert aan de giftige beet en verwijst naar een van de drie schikgodinnen uit de Griekse mythologie. Lachesis was de godin die bepaalde hoelang men nog te leven had.[1]
Verspreiding en habitat
De bosmeester leeft in de Amazone-streek in Zuid-Amerika, in Peru, Colombia, Brazilië, Suriname, Ecuador en Trinidad, in oerwouden. Op het menu staan voornamelijk knaagdieren, de bosmeester is geen klimmer en loert verscholen tussen de bladeren op de bodem op prooidieren, meestal bij een boomstronk.
Bronvermelding
- Referenties
- ↑ a b c Bernhard Grzimek (1971). Het Leven Der Dieren Deel VI: Reptielen. Kindler Verlag AG, Pagina 573. ISBN 90 274 8626 3.
- ↑ Peter Uetz & Jakob Hallermann, The Reptile Database – Lachesis muta.
- Bronnen
- (nl) Bernhard Grzimek - Het leven der dieren deel VI: Reptielen - Pagina 573 - Kindler Verlag AG - 1971 - ISBN 9027486263
- (en) Peter Uetz & Jakob Hallermann - The Reptile Database – Lachesis muta - Website Geconsulteerd 17 januari 2015
- (en) Immidiate First Aid for bites by Bushmaster (Lachesis muta muta) - Website
- (en) C.M.Shorter - Bushmaster (Lachesis muta muta) - The Largest Pit Viper - Website
- David Burnie (2001) - Animals, Dorling Kindersley Limited, London. ISBN 90-18-01564-4 (naar het Nederlands vertaald door Jaap Bouwman en Henk J. Nieuwenkamp).