Bruine-vlekkenroest

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 14 sep 2018 om 09:36.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Bruine-vlekkenroest
Bruine-vlekkenroest op veldbeemdgras
Taxonomische indeling
Rijk:Fungi
Stam:Basidiomycota
Klasse:Urediniomycetes
Orde:Uredinales
Familie:Pucciniaceae
Geslacht:Puccinia
Soort
Puccinia poae-nemoralis
Otth.
Blad met aantasting door bruine-vlekkenroest
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Bruine-vlekkenroest op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Bruine-vlekkenroest (Puccinia poae-nemoralis synoniem Puccinia brachypodii var. poae-nemoralis (Otth) Cummins en H.C. Green) is een roest die tot de Basidiomycota behoort. De schimmel tast onder andere de bladeren en bladscheden van veldbeemdgras, straatgras en ruw beemdgras aan. Bruine-vlekkenroest komt voor in Europa, Japan en Noord-Amerika, maar veroorzaakt in Noord-Amerika weinig schade. Bij veldbeemdgras komen grote verschillen in resistentie tussen rassen voor.

Op de bladeren worden bruine, rondovale sporenhoopjes (uredinia) met uredosporen gevormd. Rondom het sporenhoopje ontstaat een lichte ring. De uredospore heeft 6 (5-8) verspreid liggende kiemporen. De uredosporen kunnen nieuwe infecties veroorzaken. Naast de uredosporen komen in de uredinia ook kopvormige, dikwandige parafysen voor, waardoor de schimmel zich onderscheidt van zwarte roest, die geen parafysen vormt. Ook komt bij zwarte roest geen lichte ring om het sporenhoopje voor.

Later in het seizoen worden op de geïnfecteerde bladeren ook grijs-bruine vruchtlichamen (telia) met teleutosporen gevormd. In Nederland komen hoofdzakelijk uredinia voor en worden in de telia slechts onvolgroeide teleutosporen gevormd.

Literatuur

  • Resistenz von Sorten von Poa pratensis L. gegen Puccinia poarum Niels. und Puccinia brachypodii var. poae-nemoralis (Otth) Cummins und H.C. Greene, J.J. Bakker und H. Vos, Rasen - Turf - Gazon 2/1975, 35-38.