Fornix uteri

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Anatomie van de vrouwelijke geslachtsorganen
1. eileider, 2. fimbriae, 3. blaas, 4. schaambeen, 5. G-plek, 6. urinebuis, 7. clitoris, 8. vaginaal vestibulum, 9. binnenste schaamlippen, 10. buitenste schaamlippen, 11. eierstok, 12. dikke darm, 13. baarmoeder, 14. fornix uteri, 15. baarmoederhals, 16. endeldarm, 17. vagina, 18. anus, 19. klier van Bartholin

De fornix uteri, fornix vaginae,[1] fornix vaginalis of camaroma[2] is het gebied aan het uiteinde van de vagina rondom de baarmoedermond. Het gedeelte aan de voorzijde wordt wel fornix anterior, het grootste gedeelte aan de achterzijde fornix posterior en de zijkanten fornix lateralis.

Klinische betekenis[bewerken | brontekst bewerken]

De holte van Douglas kan worden bereikt via de fornix posterior. Als er een vermoeden is van vrij vloeistof in de buikholte, kan zo via de vagina met een naald vloeistof uit de holte van Douglas worden gepungeerd.

Literatuurverwijzingen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. His, W. (1895). Die anatomische Nomenclatur. Nomina Anatomica. Der von der Anatomischen Gesellschaft auf ihrer IX. Versammlung in Basel angenommenen Namen. Leipzig: Verlag Veit & Comp.
  2. Kossmann, R. (1895). Die gynäcologische Anatomie und ihre zu Basel festgestellte Nomenclatur. Monatsschrift für Geburtshülfe und Gynaekologie, 2 (6), 447-472.