Naar inhoud springen

Gebruiker:Erik Schurer/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Karel-Filips Pattijn[bewerken | brontekst bewerken]

Karel Filips Pattijn (1687-1773) was een Vlaams jurist en auteur. Zijn Mare Liberum of Vry Zee-Bevaeringe (niet te verwarren met het Mare Liberum van Hugo de Groot) is tot op heden zijn enige gepubliceerde werk, waarin hij het bestaansrecht verdedigt van de Oostendse Compagnie, de Oostenrijks-Nederlandse concurrent van de VOC.

Hij is ook bekend als Charles Phillippe de Pattyn en wordt in sommige Franstalige bronnen aangeduid als Vicomte de Patin.[1]

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Karel Filips Pattijn werd op 19 april 1687 geboren te Ieper, waar hij ook opgroeide. Hij zou later gaan studeren aan de Universiteit Leuven, waar hij in 1710 de titel van Licentiaat in de Rechten behaalde. In 1721 werd Pattijn raadsheer in de Grote Raad van Mechelen. Sommige bronnen vermelden dat hij vervolgens in 1725 advocaat-fiscaal werd in diezelfde Raad, maar dit valt niet op te maken uit het Belgische Rijksarchief. Hoe dan ook is het zeker dat Pattijn de functie van raadsheer in de Grote Raad vervulde toen in 1726 zijn Mare Liberum werd gepubliceerd. Later zou hij functies vervullen in de Geheime Raad, de Hoge Raad der Nederlanden te Wenen (niet te verwarren met de Hoge Raad der Nederlanden) en de Raad van Vlaanderen.

Het Mare Liberum van Pattijn[bewerken | brontekst bewerken]

Pattijn had grote belangstelling voor de problematiek rond vrije vaart en handel, wat verklaard kan worden door zijn studie aan de Leuvense Universiteit en het feit dat hij contact had met juristen die deze controverse bestudeerden. Van zijn Mare Liberum zijn zes uitgaven verschenen, waaronder vier in het Latijn, evenals een Nederlandse en een Franse vertaling. Deze laatste vertaling is een uitgebreide en langere bewerking, die tot stand kwam op verzoek van de Compagnie van Oostende. Dit illustreert dat Pattijns Mare Liberum diende als bevordering van de Oostendse compagnie, net zoals het Mare Liberum van Hugo de Groot uit 1609 diende als verdediging van de activiteiten van de VOC. De Groot pleitte in zijn Mare Liberum voor vrijheid van handel en zeevaart. Pattijn gebruikte de theorie van De Groot dan ook bijna één op één voor het eerste deel van zijn versie van het Mare Liberum; hij citeert De Groot maar liefst 36 keer. Het principe van vrije zeevaart was in de achttiende eeuw al volledig in de rechtsleer doorgedrongen, maar de koloniale mogendheden van die tijd stonden geen Oostenrijks-Nederlandse Indische Compagnie toe als concurrent en deden dus de nodige moeite om de Oostendse Compagnie te dwarsbomen. Wat er dus in feite gebeurde is dat het vrije zee-principe door Pattijn gebruikt werd tegen handelscompagnieën als de VOC, terwijl De Groot zijn Mare Liberum in eerste instantie juist ten faveure van de VOC geschreven had.

De overige hoofdstukken van Pattijns Mare Liberum gaan grotendeels over de vraag of de Vrede van Münster wel of niet de Spaanse vaart op onafhankelijke gebieden in Oost-Indië verbiedt. Aangezien de Zuidelijke Nederlanden ten tijde van het Verdrag onder Spaans gezag stonden, is Pattijn als proponent van de Oostendse Compagie uiteraard van mening dat de Spaanse (en dus Zuid-Nederlandse) handel met onafhankelijke Indische prinsen niet beperkt werd door het Verdrag.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

  • F.E.R. de Pauw, Het Mare Liberum van Grotius en Pattijn (Gent, Die Keure N.V., 1960)
  • C.P. Pattyn, De Vry Zee-Bevaeringe, uyt de wet der natuur, der volckeren en der borgeren bevestigt. (Brugge, Andreas Wydts, 1727)

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. geni_family_tree. geni_family_tree. Geraadpleegd op 29 juni 2016.