Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Ermengarde van Narbonne

Mee bezig Aan deze pagina of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt. Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.

Ermengarde van Narbonne
circa 1127/1129-1196/1197
burggravin van Narbonne
Periode	1134-1192/1193
Voorganger	Aymeri II van Narbonne
Opvolger	Pedro Manrique van Lara

Ermengarde van Narbonne, (ca. 1127/1129- Roussillon, 1196 of 1197), burggravin van Narbonne van 1134 tot 1192/1193, was een belangrijke politieke figuur in Occitanië in de tweede helft van de 12e eeuw.

Zij stond ook bekend als een beschermvrouwe voor troubadours.

Hoe ze aan de macht kwam

De dagen van rabbi Todros waren een tijd/periode van grote calamiteit te Narbonne, want de heer van Narbonne, Don Aymeric, was gedood tijdens de slag bij Fraga; hij liet geen zoons [die hem hadden overleefd] na en het bestuur van de stad was achtergelaten in de handen van de derde [van zijn kinderen], Dona Esmeineras [Ermengarde], die minderjarig was. En de groten van het land begeerden haar erfgoed, want [het burggraafschap] is groot en rijk en ze overtuigden haar met al hun macht om met de heer van Toulouse, de graaf Don Alfons, te trouwen. Maar de graaf van Barcelona, Ramond Berenguer, was de vijand van Don Alfons en hij overtuigde Dona Esmeineras om de hand van graaf Don Alfons; en aangezien de graaf van Barcelone haar verwant was, luisterde ze naar hem en trouwde met Don Bernard van Anduze. Dus brak er een oorlog uit en de stad was opgedeeld in twee kanten. De ene helft van de stad steunde de burggravin en haar raadsmannen, terwijl de andere helft zich uitsprak voor de graaf van Toulouse, Don Alfons. Welnu, voordien [voor deze gebeurtenissen] was er in Narbonne een grote gemeenschap, die ongeveer tweeduizend joden telde, waaronder enkele grote [persoonlijkheden] alsook over heel de wereld vermaarde geleerden. Omwille van deze onlusten, hebben ze zich verspreid naar Anjou, Poitou en Frankrijk. Tijdens deze oorlog werd een zware bijdrage opgelegd aan/afgedwongen van de [joodse] gemeenschap.

— Fragment van een joodse kroniek opgesteld rond 1160.

Toen de burggraaf van Narbonne, Aymeri II, op 17 juli 1134 werd gedood in de slag bij Fraga, vechtend tegen de Almoraviden aan de kant van Alfons I, koning van Aragon, liet hij twee, nog minderjarige dochters na als erfgenames: Ermengarde, geboren uit zijn eerste vrouw, Ermengarde van Servian, die hij had verstoten en Ermessinde, geboren uit zijn tweede, ook Ermessinde geheten vrouw. Zijn zoons, geattesteerd in een aantal oorkondes tijdens zijn leven, waren overleden voor hem: de oudste, Aymeri, werd in drie documenten tussen 1126 en 1132 samen met zijn vader bij naam vernoemd, en een akte van juni 1131 in dewelke de burggraaf zich engageerde met "zijn zoons" wijst erop dat er op dat moment nog minstens twee zoons in leven waren.

Op het moment van het overlijden van hun vader, was Ermengarde slechts vijf jaar oud of zelfs nog iets jonger en haar halfzus was zelfs nog jonger dan haar.

Hun erfgoed, Narbonne en het burggraafschap, speelde een strategische rol op het regionale politieke toneel van die tijd, waarop in de loop van de 12e eeuw de graven van Toulouse en de graven van Barcelona elkaar bekampten in de "Grote Zuidelijke Oorlog". Grote heren als de burggraven van de familie Trencavel,, de graven van Rodez, de graven van Foix, de graven van Comminges en de burggraven van Narbonne wisselden regelmatig van kamp, naargelang hun belangen en de politieke omstandigheden van die tijd.

Zilveren denier te Narbonne geslagen door graaf Alfons tijdens zijn bezetting van de stad, met op de voorzijde het opschrift ANFOS DVX ("hertog Alfons") en op de keerzijde NARBONE CIVI ("stad Narbonne"), een duidelijke bevestiging van de aanspraken van de graven van Toulouse op de stad.

Graaf Alfons Jordaan van Toulouse, mogelijk van mening dat hij als soeverein aanspraak maakte op het recht op de voogdij over de minderjarige erfgenames, maakte zich rond 1139 met de steun van Arnaud van Lévezou, aartsbisschop van Narbonne en mede-heer van de stad, meester van de stad Narbonne. Le comte parvient à imposer son autorité sur plusieurs vassaux des vicomtes et obtient leur serment de fidélité en tant que seigneur de Narbonne. Il dispose de certains biens vicomtaux pour se gagner des appuis. Prenant le contrôle de l'atelier monétaire vicomtal, il fait frapper un denier narbonnais portant l'inscription ANFOS DVX ("hertog Alfons"), claire affirmation de ses prétentions sur la cité.

Devant la menace toulousaine, Ermengarde trouve peut-être alors refuge sur les terres de son cousin germain, graaf Ramon Berenguer IV van Barcelona, grand rival d'Alphonse Jourdain, puisqu'on la retrouve en 1139 témoin d'un acte de vente en Vallespir, territoire alors gouverné par les Barcelonais.

Pour mieux assurer sa domination sur le Narbonnais, Alphonse, opportunément « libéré » de son épouse Faydide d'Uzès, morte ou répudiée, envisage à la fin de l'année 1142 d'épouser Ermengarde, qui entre dans l'adolescence. Op 21 oktober 1142 werd er een huwelijkscontract opgesteld waardoor de burggravin zich aan de graaf schonk als "loyale echtgenote" met "Narbonne en al haar bijbehorende bezittingen".

Ce projet matrimonial, qui ferait passer la vicomté de Narbonne sous contrôle toulousain, menace de bouleverser l'équilibre politique régional. Du point de vue de Ramon Berenguer IV, « l'enjeu (...) était capital; il en allait de la conservation des principautés barcelonaises dans le Midi ». Eind 1142 zou met de steun van de graaf van Barcelona een coalitie van zuidelijke heren zich onder leiding van het hoofd van de familie Trencavel, Roger I, burggraaf van Carcassonne, Albi en Razès, verenigen om zich tegen de plannen van de graaf van Toulouse te verzetten. Op aanraden van de graaf van Barcelona trouwde Ermengarde met Bernard IV van Anduze, een weduwnaar met meerdere kinderen, een getrouwe van burggraaf Roger en neef van de heren van Montpellier.

In 1143 werd graaf Alfons, die door de coalitie was verslagen en gevangen genomen, gedwongen deze op te geven. Uit de eerste regels van het vredesverdrag dat hem door Roger I Trencavel werd afgedwongen onthuld dat Narbonne "de grote inzet van deze (...) oorlog" zou zijn geweest. Selon le premier article du traité, le comte de Toulouse s'engage à « restituer Narbonne à dame Ermengarde et libérer les hommes de Narbonne et de sa région des serments [de fidélité] qu'ils lui avaient prêtés pour Narbonne et les terres appartenant à la ville [...] et il doit également leur restituer les transcriptions de ces serments »22. Alphonse doit aussi demeurer à la garde de Bernard de Canet, l’un des principaux hommes de confiance de l’entourage des Trencavel23, jusqu’à ce qu'il ait rendu Narbonne à Ermengarde. Le respect de ce traité de paix doit être juré par un nombre élevé de protagonistes : Ermengarde avec 40 chevaliers du Narbonnais et son époux avec 20 autres, Roger avec 20 chevaliers du Carcassès et du Razès, Raimond Trencavel (frère de Roger) et Raimond Étienne de Servian accompagnés de 20 chevaliers du Biterrois et de l'Agadès, Pierre de Minerve et les vicomtes de Lautrec Guillaume et Sicard avec 20 chevaliers de l'Albigeois24.

De teruggave vond ongetwijfeld voor 3 september 1143 plaats, want op deze datum beloofde de graaf van Toulouse in een vredesverdrag met de Republiek Genua en de Republiek Pisa op te houden om hun handel te of met Narbonne te schaden.

De scheidsrechter en de bemiddelaar

À la suite d'une reprise des guerres baussenques en 1155, Ermengarde intervient sur la scène provençale in december 1156, à Arles, de concert met graaf Raymond V van Toulouse en de aartsbisschop van Arles, Ramond van Montredon, pour négocier la soumission d'Étiennette des Baux et de ses fils à Ramon Berenguer IV van Barcelona en aan zijn neer, de jonge graaf Raymond Berengarius III van Provence. De graaf van Barcelona affirme alors que c'est en raison de l'intercession de ces trois personnalités, qualifiées d'

De bevoorrechte banden met Fontfroide

De kloostergang van de abdij Sainte-Marie de Fontfroide, vu depuis la salle capitulaire, 12e-13e eeuw. L'importante donation foncière d'Ermengarde à cette abbaye en 1157 marque le début de sa prospérité et permet, à terme, la construction du monastère.

Op 21 maart 1157 schonk de burggravin Ermengarde aan de abdij Sainte-Marie de Fontfroide, rond 1093 gesticht op landen geschonken door haar grootvader Aymeri I en sinds 1145 behorend tot de Cisterciënzers, een uitgestrekt geheel aan landereien gelegen rondom het klooster. Cette donation, la plus importante reçue par l'abbaye à l'époque, marque le début de la puissance foncière et religieuse de l'établissement, qui va rapidement attirer les dons et s'affirmer comme le sanctuaire de la famille vicomtale de Narbonne. Une spécialiste de l'histoire cistercienne compare même cette donation à une refondation littérale de l'abbaye.

Fait à noter, alors que les abbés de Fontfroide s'empressent habituellement de faire confirmer les donations reçues par les papes avec qui ils entretiennent alors des relations étroites, le don d’Ermengarde n'apparaît dans aucun privilège pontifical : Véronique de Becdelièvre y voit la preuve que

De bevoorrechte banden van Fontfroide met Ermengarde zouden gedurende heel haar regeringsperiode blijven bestaan. Van 1157 tot 1191 wordt de burggravin in zeven transacties ten gunste van de Cisterciënzerabdij vermeld en ondertekende een schenking van koning Alfons II van Aragon in 1190. À son exemple, de nombreux fidèles et membres de sa cour favorisent également le monastère.

Bien qu'Ermengarde n'ait pas été enterrée à Fontfroide, contrairement à ce que prétendait l'érudit Guillaume Catel au 17e eeuw, son neveu et héritier Aymeri de Lara s'y fait religieux le 25 janvier 1176 et exprime le souhait d'y être inhumé. Il va être le premier membre de la famille des vicomtes narbonnais à reposer au monastère, inaugurant ainsi le rôle de nécropole dynastique vicomtale joué par Fontfroide jusqu'à l'inhumation du dernier vicomte de la lignée, Willem II, in 1422.

Het hof van Ermengarde

La cour de la vicomtesse apparaît, selon Jacqueline Caille, « comme un des creusets du réveil intellectuel qui bouillonne en ce XIIe siècle »33, où se pressent notamment troubadours, juristes et médecins, même si Narbonne n'atteint pas le niveau de vie intellectuel de Montpellier de l'époque.

Dokters en juristen

Dans certaines régions, la présence au 12e eeuw de plusieurs médecins en un même lieu peut être considérée comme l’indice d’une vie intellectuelle importante, selon l'historienne de la médecine médiévale Danielle Jacquart,35 Or, c’est dans l’entourage d’Ermengarde que sont repérés les premiers médecins à Narbonne : maître Bremond, attesté de 1155 à 1158/9 et maître Raoul, présent van 1171 tot 1174.35

Parmi les juristes au service de la vicomtesse se distingue surtout maître Géraud le Provençal, formé dans les écoles des régions d'Arles et de Saint-Gilles, auteur de la fameuse Summa Trecensis, qui aurait fait partie de l'entourage d'Ermengarde entre 1164 et 1171. Il aurait assuré la défense de la vicomtesse lors du procès l'opposant à Bérenger de Puisserguier, en 1164.36 Jacqueline Caille identifie aussi comme probables « spécialistes du droit » maître Pierre et maître Bernard qui apparaissent dans un procès se déroulant par devant Ermengarde en 1152(37) André Gouron signale par ailleurs un clerc nommé Guilhem qui rédige en 1171 le texte d'un accord conclu entre la dame de Narbonne et le vicomte de Béziers.38 Il est possible que maître Aubert de Béziers, qu'on retrouve à Narbonne vers 1170, ait aussi compté Ermengarde parmi ses clients.39

Troubadours

L'association de Narbonne avec la poésie des troubadours, perceptible dès le gouvernement d'Aymeri II (1105-1134) semble remonter aux premiers temps du mouvement, puisqu'elle een van de weinige expliciet vermelde hofhoudingen, samen met die van Poitiers en Ventadour, in de verzen van Willem IX van Aquitanië (1086-1127), de eerste troubadour van wie liederen zijn bewaard gebleven. La première des deux tornadas (envoi) de la chanson du prince-troubadour Pus vezem de novelh florir est adressée à Narbonne et demande de confirmer la bonne qualité de la chanson. Pour le romaniste Walter Meliga, cet envoi « fait entrevoir l'existence d'un milieu de passionnés de poésie à Narbonne ».

À l’époque où Ermengarde gouverne Narbonne, la poésie lyrique du fin'amor connaît son apogée en Occitanië. Les nombreuses allusions positives à Narbonne contenues dans les œuvres des troubadours contemporains semblent témoigner du rôle de mécène die de traditionele historiografie attribue souvent à la vicomtesse.

Des témoignages indirects — dates d'activités des troubadours avec qui elle aurait été en relation, datation présumée de chansons qui l'évoqueraient — semblent indiquer des contacts de la cour d'Ermengarde avec les troubadours à partir des jaren 1160.

Le troubadour Peire Rogier, représenté dans un chansonnier du 13e eeuw.

Le troubadour dont le nom est le plus souvent associé à la cour de la vicomtesse de Narbonne est Peire Rogier, dont Alfred Jeanroy fait même son « chantre officiel ». Volgens zijn rond het eind van de 13e eeuw geschreven vida zou hij, nadat hij zijn positie als kannunik van Clermont had opgegeven om jongleur te worden, het volgende hebben gedaan:

Il se rendit à Narbonne, à la cour de Madame Ermengarde, qui était alors une dame de grande valeur et de grand mérite. Elle l’accueillit très cordialement et lui procura de grands avantages. Il s’éprit d’elle, et la chanta dans ses vers et ses chansons. Elle les reçut de bon gré, et il l’appelait : « Vous-avez-tort » [Tort-n’avez]. Il séjourna longtemps à la cour avec elle, et l’on crut qu’il obtint d’elle la joie d’amour. Aussi en fut-elle blâmée par les gens de cette contrée. Et, par crainte du qu’en-dira-t-on, elle lui donna congé et l’éloigna d’elle.

C'est à Ermengarde que la trobairitz Azalaïs de Porcairagues dédie sa canso, d'après sa tornada: « vers Narbonne, emportez là-bas ma chanson (...) auprès de celle que joie et jeunesse guident ». Bernard de Ventadour en adresse une autre à « ma dame de Narbonne dont chaque geste est si parfait que l'on ne peut médire sur son compte49 »50.

Selon sa vida, le troubadour périgourdin Salh d’Escola séjourna auprès d’une nommée « N’Ainermada de Nerbona ». À la mort de sa protectrice, il « abandonna l’art de « trouver » et le chant » pour se retirer dans sa ville natale de Bergerac51. Les éditeurs de la vida, Jean Boutière et Alexander Schutz, proposent d’identifier la dame en question à Ermengarde, dont le nom pourrait avoir été corrompu lors de la copie d’un manuscrit52. L’unique chanson de Salh d’Escola qui se soit conservée jusqu'à aujourd'hui ne fait cependant aucune allusion à Narbonne ni à Ermengarde53.

Dans sa chanson La flors del verjan, le troubadour Giraut de Bornelh propose de consulter « Midons de Narbona » (pouvant indifféremment se traduire par « ma dame » ou « mon seigneur » de Narbonne) à propos d'une question de casuistique amoureuse:54 « Demandez à ma dame de Narbonne, au sujet d'un amant trop empressé, si, quand même il obtient une fois quelque succès, il n'en perd pas cent fois plus »55.La chanson Ab fina joia comenssa est aussi envoyée par son auteur, Peire d'Alvernhe, « aux comtes en Provence56 et (...) à Narbonne, là où la joie a son culte, grâce à ceux par qui elle règne57 ».

Raimon de Miraval semble évoquer sa réputation de générosité envers les troubadours, selon Linda Paterson,58 en remettant à son jongleur un sirventès valant, affirme-t-il, « un cheval ventru, avec une selle de Carcassonne, et une enseigne et un écu de la cour de Narbonne »59.

Nalatenschap

Andreas Capellanus

Un amant, en combattant vaillamment, a perdu un œil ou une autre partie du corps ; son amante l'écarte comme indigne d'elle et repoussant, et lui refuse les caresses habituelles. L'attitude de cette femme est condamnée par le jugement de la dame de Narbonne qui donne, dans ce litige, la réponse suivante : une femme est considérée comme indigne de tout honneur si elle décide de repousser son amant pour une infirmité due aux hasards habituels de la guerre et qui n'arrive normalement qu'aux vaillants combattants. Ordinairement, le courage des hommes excite au plus haut point l'amour des femmes et entretient plus longtemps leur passion. Pourquoi donc une infirmité qui est le résultat naturel et inévitable de la bravoure doit-elle affecter l'amant de la perte de son amour?

— Liefdesoordeel van Ermengarde van Narbonne, in Andreas Chapelanus, De amore II quaestio 15.

Eind 12e eeuw stelde een Franse klerk genaamd Andreas Capellanus een in het Latijn geschreven Verhandeling over de Hoofse Liefde (De amore) (De Arte honeste amandi of De Amore), waarvan minstens de inhoud wijdverbreid bekend raakte aan de middeleeuwse hoven. Dans la seconde partie du traité, « Comment maintenir l'amour ? », l’auteur expose vingt-et-un « jugements d’amour » qui auraient été prononcés par certaines des plus grandes dames du royaume de France : sept de ces jugements sont attribués à la gravin Maria van Champagne, trois à sa mère, Eleonora van Aquitanië, trois autres à sa belle-sœur, la reine de France Adelheid van Champagne, deux à sa cousine germaine, la comtesse de Flandre Élisabeth de Vermandois, un à l'« assemblée des dames de Gascogne » et cinq à Ermengarde de Narbonne (« Narbonensis Mengardae dominae ») (jugements 8, 9, 10, 11 en 15). Cette dernière est la seule dame nommément désignée par l'auteur qui n'est pas apparentée aux autres.

En dépit de la volonté polémique de l'œuvre et du caractère très probablement fictif de ces jugements, ils attestent de la réputation acquise par Ermengarde dans le domaine de l’amour courtois, même dans l’ère culturelle de la langue d'oïl. L'inclusion d'Ermengarde dans l'œuvre, aux côtés van vrouwenfiguren even beroemd als Eleonora van Aquitanië en Maria van Champagne, témoignerait de plus que la burggravin avait acquis, à la fin du 12e eeuw, une renommée équivalente.

Cette renommée, cependant, ne dure guère. Toen Drouart La Vache in 1290 De amore in het Frans vertaalde, hechtte hij geen enkele belang aan de persoonlijkheden aan wie Andreas Chapelanus deze oordelen toeschreef: Ermengarde werd aldus "Marguerite" genoemd.

De Orkneyinga saga

Volgens de Orkneyinga saga (de Saga van Orcadiërs), zou de heer en skald Rögnvald Kali Kolsson, graaf van de Orkney-eilanden, tijdens zijn pelgrimage naar het Heilige Land in 1151-1153, een tussenstop hebben gemaakt in een haven genaamd Nerbon, waar hij werd ontvangen door de « koningin » van de stad, genaamd Ermingerðr, met wij hij een korte idylle zou hebben beleefd. De identificatie van deze dame met Ermengarde van Narbonne werd voor het eerst voorgesteld door de Duitse mediëvist Hugo Gering. Ondanks bepaalde incoherenties in le récit, cette identification serait maintenant acceptée par la plupart des auteurs.

Acht van de vijfendertig bewaarde skaldische strofes van Rögnvald Kali Kolsson noemen haar bij naam of verwijzen naar haar. Twee reisgezellen van Rögnvald, de IJslandse skalden Oddi inn litli Glúmsson (Oddi de Kleine) en Ármór l'évoquent aussi chacun dans une de leurs strophes.

Selon Jean Renaud, c'est probablement par l'intermédiaire des strophes scaldiques de Rognvald et de l’Orkneyinga saga que le prénom de la vicomtesse de Narbonne s'est transporté jusqu'aux Orcades où, « pendant plusieurs siècles (...) beaucoup de jeunes filles se sont appelées Arminger ».

In fictie

Sinds het begin van de jaren 2010 heeft het leven van Ermengarde van Narbonne enkele romanschrijvers geïnspireerd.

De moeilijkheden bij het aan de macht komen van de jonge burggravin, met de pogingen van graaf Alfons van Toulouse om met de erfgename te trouwen en zo haar erfgoed in handen te krijgen, heeft bijvoorbeeld de Duitse auteur, Ulf Schiewe, geïnspireerd, die in 2011 zijn tweede historische, Die Comtessa (De Gravin), tweede boek in de serie Die Montalban Familien-Saga (De Montalban-familiesaga), hieraan wijdde, in dewelke het jonge meisjes aan haar gedwongen huwelijk met de graaf zoekt te ontkomen door op de dag van het huwelijk op de vlucht te slaan. In het in 2012 gepubliceerde derde boek in deze serie, Die Hure Babylon (De hoer van Babylon), ziet Ermengarde, dan volwassen en heersend over Narbonne, haar geliefde vertrekken voor de Tweede Kruistocht (1147-1149).

De moeilijkheden rond de opvolging van de burggravin staan ook centraal in de door de Amerikaanse historica en romanschrijfster Phyllis Haislip geschreven trilogie The Narbonne Inheritance. De drie boeken, The Viscount's Daughter (2013), The Viscountess (2014) en The Viscountess and the Templars (2016), spelen zich af in de periode 1142-1143 en behandelen de confrontatie tussen Ermengarde, toen zeventien jaar oud, en de graaf van Toulouse, met wie ze werd gedwongen te trouwen zodat deze terug de controle kon overnomen over was hij als zijn erfgoed beschouwde.

De Franse schrijver André Oyhénart koos een andere periode uit het leven van Ermengarde als inspiratiebron te nemen, met name de laatste regeringsjaren van de burggravin. Zijn eerste roman, Le Secret d'Ayméri (2010), begint met de aankomst te Narbonne van de zeer jonge Aymeri van Lara, de neef van Ermengarde die door haar was aangewezen als haar erfgenaam. Het vervolg hierop, La Revanche de Pedro (2012), vindt plaats in 1179, na de dood van Aymeri, wanneer zijn oudere broer Pedro, ambitieus en ongeduldig om te regeren, aankomst in Narbonne om zijn plaats in te nemen naast zijn tante. De derde roman van Oyhénart, La Mission impossible d'Henry de Marcy (2013), die draait rond de missie van Hendrik van Marcy tegen de ketterse Katharen, focust zich minder op het hof van Narbonne en Ermengarde, die slechts een secundaire rol spelen, en meer op de ruimere regio van de Languedoc.

De roman Song at Dawn (2011) van de Welshe auteur Jean Gill speelt zich dan weer af aan het hof van Ermengarde in 1150 in de nasleep van de Tweede Kruistocht.

Bibliografie

• Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Ermengarde de Narbonne op de Franstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.

Oudere werken (tot 1900)

• G. Catel, Mémoires de l'histoire du Languedoc, I-III, Toulouse, 1633.
• Claude Devic, Joseph Vaissète, Ernest Roschach et al., Histoire générale de Languedoc, Toulouse, Privat, 1872, 3e éd. (1re éd. 1730-1745), 16 tomes.

Recentere werken (na 1900)

• (fr) J. Anglade, Les troubadours à Narbonne, in Romanische Forschungen (1907), pp. 737-750.
• (fr) J. Boutière - A.H. Schutz (edd.), Biographies des troubadours: textes provençaux des XIII^e et XIV^e siècles, Parijs, 1973.
• (fr) J. Caille, Les seigneurs de Narbonne dans le conflit Toulouse-Barcelone au XII^e siècle, in Annales du Midi 97 (1985), pp. 227-244.
• (fr) J. Caille, Le consulat de Narbonne, problèmes des origines, in Les origines des libertés urbaines. Actes du XVIe Congrès des historiens médiévistes de l'enseignement supérieur (Rouen 7-8 juin 1985), Mont-Saint-Aignan, 1990, pp. 243-263.
• (fr) J. Caille, Une idylle entre la vicomtesse Ermengarde de Narbonne et le prince Rognvald Kali des Orcades au milieu du XIIe siècle?, in G. Romestan (ed.), Hommage à Robert Saint-Jean. Art et histoire dans le Midi languedocien et rhodanien (Xe-XIXe siècle), Montpellier, 1993, pp. 229-233.
• (fr) J. Caille, Ermengarde, vicomtesse de Narbonne (1127/29-1196/97), une grande figure féminine du Midi aristocratique, in La Femme dans l'histoire et la société méridionales (IX^e-XIX^e siècles). Actes du 66e congrès de la Fédération historique du Languedoc méditerranéen et du Roussillon (Narbonne, 15-16 octobre 1994), Montpellier, 1995, pp. 9-50. ISBN 2900041198 ISBN 9782900041192
  Herziene, geüpdatete en naar het Engels vertaalde versie is gepubliceerd in Caille 2005, section X.
• (en) J. Caille - trad. K.L. Reyerson, Medieval Narbonne: A City at the Heart of the Troubadour World, Aldershot, 2005. ISBN 9780860789147
  Heruitgave en verzameling van 15 artikels van Jacqueline Caille over de middeleeuwse geschiedenis van Narbonne, in het bijzonder Caille 1985, Caille 1990, Caille 1993 en de Engelse vertaling van Caille 1995.
  • (en) Origin and development of the temporal lordship of the archbishop in the city and territory of Narbonne (9th–12th centuries)
    Herziene, geüpdatete versie in Engelse vertaling van: Origine et développement de la seigneurie temporelle de l'archevêque dans la ville et le terroir de Narbonne (IX^e-XII^e siècles), in Narbonne, archéologie et histoire. 45^e Congrès de la Fédération historique du Languedoc méditerranéen et du Roussillon, Narbonne, 14-16 avril 1972, II, Montpellier, 1973, pp. 9-36.
  • (en) Ermengarde, viscountess of Narbonne (1127/29-1196/97): a great female figure of the aristocracy of the Midi
    Herziene, geüpdatete versie in Engelse vertaling van: Caille 1995.
• (fr) J. Caille, Recherches sur les "professions médicales" à Narbonne du XIIe au XVe siècle (médecins, chirurgiens, barbiers, apothicaires), in :met Acta historica et archaeologica mediaevalia 26 (2005), pp. 221-241.
• J. Caille, Vicomtes et vicomté de Narbonne des origines au début du XIIIe siècle, in H. Débax (ed.), Vicomtes et vicomtés dans l’Occident médiéval, Toulouse, 2008, pp. 47-60, bijgevoegde cd pp. 37-50. ISBN 9782858169429 Google Books
• (en) F.L. Cheyette, Women, Poets, and Politics in Occitania, in T. Evergates (ed.), Aristocratic Women in Medieval France, Philadelphia, 1999, pp. 138-177. ISBN 0812217004 en ISBN 9780812217001
• (en) F.L. Cheyette, Ermengard of Narbonne and the World of the Troubadours, Ithaca, 2001 (= 2004). ISBN 9780801489259 en ISBN 9780801439520
  • (fr) F.L. Cheyette - trad. A. Carlier, Ermengarde de Narbonne et le monde des troubadours, Parijs, 2006. ISBN 9782262024376
    Franse vertaling met correcties en updates.
• (fr) H. Débax, La Féodalité languedocienne, XI^e-XII^e siècles: Serments, hommages et fiefs dans le Languedoc des Trencavel, Toulouse, 2003. ISBN 285816651X en ISBN 9782858166510
• (fr) A. Graboïs, Une étape dans l'évolution vers la désagrégation de l'État toulousain au XII^e siècle: l'intervention d'Alphonse-Jourdain à Narbonne (1134-1143), in Annales du Midi 78 (1966), pp. 23-35.
• (en) Hans-Erich Keller, « Ermengarda of Narbonne and Beatrice of Este : A Study in Contrasts », Tenso, vol. 10, 1994, p. 9-17 (DOI 10.1353/ten.1994.0018).
• Laurent Macé, Les comtes de Toulouse et leur entourage, XIIe-XIIIe siècles : rivalités, alliances et jeux de pouvoir, Toulouse, Privat, 2000 (réimpr. 2003), 445 p. (ISBN 2-7089-5600-0)
• Jacques Michaud (dir.) et André Cabanis (dir.), Histoire de Narbonne, Toulouse, Privat, coll. « Pays et villes de France », 1981.
• (en) Derek E. T. Nicholson, The Poems of the Troubadour Peire Rogier, Manchester / New York, Manchester University Press / Barnes & Noble, 1976, vii-171 p. (ISBN 0-06-495960-0 et 0719006147)
• William Paden, « Un comte des Orcades à la cour de Narbonne : Ermengarde la jeune et le scalde Rögnvald », dans Guy Latry, éditeur, La voix occitane. Actes du 8e Congrès de l'Association internationale d'études occitanes, Bordeaux, 12-17 octobre 2005, vol. I, Pessac, Presses universitaires de Bordeaux, 2009 (ISBN 978-2-86781-576-8), p. 265-276.
• Linda Mary Paterson (trad. Gérard Gouiran), Le Monde des troubadours : La société médiévale occitane de 1100 à 1300, Montpellier, Les Presses du Languedoc, 1999, 360 p. (ISBN 2-85998-193-4) Traduction française de : (en) Linda Mary Paterson, The World of the Troubadours : Medieval Occitan Society, c. 1100-c. 1300, Cambridge, Cambridge University Press, 1993 (réimpr. 1995), 384 p. (ISBN 0-521-55832-8)
• [Saga des Orcadiens] Jean Renaud (traducteur), La Saga des Orcadiens, Aubier, 1990, 332 p. (ISBN 2-7007-1642-6).

Zie ook

Verder lezen

• Fredric L. Cheyette, « Ermengarde et les troubadours de son époque », dans Collectif, Adémar, Dhuoda & Aliénor, l'amour et le rien, Ermengarde, Moustier-Ventadour, Carrefour Ventadour, coll. « Cahiers de Carrefour Ventadour », 2005, 73 p. (ISBN 2-9516848-7-8, notice BnF n^o FRBNF39970874){{Chapitre|langue=fr|prénom=Fredric L.|nom=Cheyette|titre chapitre=Ermengarde et les troubadours de son époque|auteurs ouvrage=Collectif|titre ouvrage=Adémar, Dhuoda & Aliénor, l'amour et le rien, Ermengarde|lieu=Moustier-Ventadour|éditeur=Carrefour Ventadour|collection=Cahiers de Carrefour Ventadour|année=2005|pages totales=73|isbn=2-9516848-7-8|bnf=39970874}}.
• 1: 41-46. ISSN: 0210-7481.
• (mars 2015). : 67-68. ISSN: 0037-9344. .

Externe links

• (en) Ermengard of Narbonne sur Epistolæ: Medieval Women's Letters (historische documenten met betrekking tot Ermengarde van Narbonne; teksten in Latijn met Engelse vertaling)
• (la) Handelsakkoord tussen burggravin Ermengarde van Narbonne en de consuls van Pisa (29 april 1165)
• (la) Handelsakkoord tussen de consuls van Genua en de aartsbisschop, de burggravin en de burgers van Narbonne (12 november 1166)
• (la) Handelsakkoord tussen Ermengarde van Narbonne en Pisa (4 maart 1174)
• (la) Testament van Ermengarde van Narbonne (30 april 1196)