Gebruiker:Haaftjlv/KarlOtfriedMuller

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Karl Otfried Müller, Brzeg Polen 28 augustus 1797 - Athene,Griekenland, 1 augustus 1840 was een Duits klassiek filoloog en een van de grondleggers van de klassieke archeologie en klassieke geschiedenisbeoefening.

Afkomst en opleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Múller was de oudste van vier kinderen van de pastor Karl Daniel Múller (1773-1858) en diens echtgenote Juliana, geboren, Linke (1774-1858). In 1806 aanvaardde zijn vader een nieuwe aanstelling in Ohlau. Müller werd nadrukkelijk gevormd door zijn ouderlijke opvoeding; zijn eenvoudige, ongedwongen en evenwichtige manier van doen is terug te voeren op zijn opvoeding. Reeds in zijn schooltijd demonstreerde hij zijn talenten en in 1814 begon hij aan de nieuw gestichte Universiteit van Breslau met de studie in verscheiden Geestes- en Natuurwetenschappen. Hij volgde colleges bij onder anderen Ludwig Heinrich Steffensen klassieke filologie bij Friedrich Heindorf. Deze maakte hem ook bekend met Barthold Georg Niebuhrs "Römischer Geschichte". Het werk maakte zoveel indruk op Müller, dat hij zich nadien volledig aan de klassieke Filologie wijdde.

Weldra begon hij zich aan verscheiden thema's te wijden. Daarbij concentreerde hij zich op de belangrijkste contemporaine klassieke filologen, namelijk Friedrich August Wolf en August Boeckh, die net als hij een uitgebreide geschiedbeoefening propageerden. In 1816 stapte hij over naar de Berlijnse universiteit, waar hij college liep bij Friedrich Schleiermacher, Karl Wilhelm Ferdinand Solger, Friedrich August Wolf, Philipp Buttmann, en natuurlijk ook August Boeckh. Buttmann en laatstgenoemde werden zijn belangrijkste leraren. Buttmann was het ook die Müller ertoe bracht de tussennaam "Otfried" aan te nemen, zodat hij gemakkelijker van andere "Müllers" te onderscheiden viel. Zo werd ook Müller een belangrijke vertegenwoordiger van de "zakelijke filologie" en tegenstander van de door Gottfied Hermann vertegenwoordigde "woordelijke filologie"-school. Na zijn promotie werd Müller in 1818 leraar aan het Magdalena Gymnasium in Breslau.


In 1819 werd hij aangesteld als adjunct professor voor antieke literatuur aan de Universiteit van Göttingen in het vak "geschiedenis van antieke kunst". art. Hij verdiepte zijn begrip van Griekse kunst door in de zomer van 1822 te reizen naar Nederland, Engeland en Frankrijk

Turning away from the Enlightenment conception of Greek myth as a reflection of a universal religion in its infancy, Müller placed the study squarely as the outcome of an encounter between the particular character of a people and a specific historical setting,[3] where, in the broadest sense it has remained, though his convictions that the core of each culture is uniquely its own led him to deny the influence of Egyptian art on Greek art,[4] already being recognised at the time.

Müller's positie in Göttingen werd bemoeilijkt door de politieke strubbelingen die volgden op de troonbestijging van Ernst August I van Hannover, Koning van Hannover. In 1839 pleitte hij voor permissie om Duitsland te verlaten. In april van het daarop volgende jaar kwam hij aan in Griekenland, na de winter in Italië te hebben doorgebracht. Hij deed onderzoek van de restanten van het antieke Athene, bezocht tal van plaatsen in de Peloponnesus, en ging tenslotte naar Delphi (Griekenland), waar hij opgravingen begon te doen. Hij onderging een aanval van intermitterende koorts, waaraan hij in Athene stierf. Zijn graf is gelegen op de heuveltop Colonus in Athens nabij dat van Charles Lenormant.[5]

In 1841 werd ter ere van hem een medaille geslagen [6]

Werken[bewerken | brontekst bewerken]

Müllers doel was het vormen van een levendige conceptie van het gehele Griekse leven [2] Ongetwijfeld wenste hij de resultaten van zijn hele leven aan onderwijzende activiteit te concentreren in zijn magnum opus, " Geschiedenissen, hellenistische Stammen en Steden. However, he only managed to complete two volumes: Orchomenos und die Minyer (1820) and Die Dorier (1824). The latter includes the essay Über die Makedonier, on the settlements, origin and early history of the Macedonians. He introduced a new standard of accuracy in the cartography of ancient Greece. In 1828 he published Die Etrusker, a treatise on Etruscan antiquities.

His Prolegomena zu einer wissenschaftlichen Mythologie (1825), in which he avoided the views of G. F. Creuzer and Christian August Lobeck, prepared the way for the scientific investigation of myths. Working without the benefit of modern understanding of psychology, he offered steps towards the "internal idea" of myth and presented techniques for determining the age of a mythus from the mentions of it in literary sources and a notable chapter on how to separate the mythus from the modifications of poets and prose writers, and examined the relations that Homer and Hesiod bore to their traditions, all of this before the supportive contributions of modern archaeology, philological analysis, or the understanding of oral transmission of myth, a remarkable achievement.

The study of ancient art was promoted by his Handbuch der Archäologie der Kunst (1830; 3d ed. by Welcker, 1848; English trans. by J. Leitch, London, 1847) and Denkmäler der alten Kunst (1832), which he wrote in association with Carl Oesterley. In the former work, he coined the term "pornographie" (pornography) in German, which helped to popularize the term internationally.[7] The latter work was continued and completed by Friedrich Wieseler (1846–56).

In the last years of his life, he undertook to prepare for the English Society for the Diffusion of Useful Knowledge, a history of Greek literature, which in 1841 appeared posthumously as Geschichte der griechischen Litteratur bis auf das Zeitalter Alexanders (4th ed., revised and continued by Heitz, 1882–84). It was translated into English from the author's manuscript as History of the Literature of Ancient Greece and published the previous year in London. Chapters i.-xxii. were translated by Sir George Cornewall Lewis; chapters xxiii.-xxxvi. by J. W. Donaldson, who carried the work down to the taking of Constantinople by the Turks. It remained one of the best books on the subject for many years.

Müller also published an admirable translation of the Eumenides of Aeschylus with introductory essays (1833). This was the object of a profound controversy in which Gottfried Hermann and his followers attacked him with great bitterness. Müller published new editions of Varro, De Lingua Latina (Leipzig, 1833) and Festus, De Significatione Verborum (Leipzig, 1839).

Citaten[bewerken | brontekst bewerken]

  • Een democratie houdt van grote massa's en haat het geheel van samenstellende delen."[8]

Familie[bewerken | brontekst bewerken]

Haar broers waren Julius Müller (1801–1878), een theoloog, en Eduard Müller (1804–1875), een filoloog