Herbert Kitchener
Horatio Kitchener | ||
---|---|---|
![]() | ||
Horatio Kitchener
| ||
Geboren | 24 juni 1850 Ballylongford, County Kerry, Ierland | |
Overleden | 5 juni 1916 | |
Land/zijde | ![]() | |
Onderdeel | ![]() | |
Dienstjaren | 1871 – 1916 | |
Rang | ![]() | |
Bevel | Commander-in-Chief, India | |
Slagen/oorlogen | Mahdist War
|
Horatio Herbert Kitchener, sinds 1914 graaf Kitchener, (County Kerry, Ierland, 24 juni 1850 - 5 juni 1916) was een Britse staatsman en veldmaarschalk.
Soedan[bewerken | brontekst bewerken]
In 1884 maakte hij deel uit van de expeditie die vanuit Egypte de Britse generaal Charles George Gordon uit de omsingeling van Khartoem diende te redden. Twee dagen voor hun aankomst viel de stad echter in handen van de troepen van de Mahdi Mohammed Ahmad ibn Abd Allah, die vervolgens overgingen tot moordpartijen en plundering onder de bevolking van Khartoem. Gordon kwam daarbij om en zijn hoofd werd afgehakt en op een staak gezet. Kitchener was daarna een tijd lang gouverneur-generaal van Soedan tot hij in 1892 bevorderd werd tot hoogste chef van het (Britse) Egyptische leger. In 1898 wist hij, na een drie jaar durende campagne, Soedan te heroveren, waarbij hij zijn belangrijkste faam verwierf. Hij behaalde de overwinning tijdens een beslissende veldslag (slag van Karari) tegen het leger van Abdallahi ibn Muhammad, die zich had uitgeroepen tot opvolger van de inmiddels overleden eerste Mahdi, bij Khartoem op 4 september 1898. Het was een daverende en gemakkelijke overwinning, dankzij de superieure bewapening van de Britten, met hun artillerie en hun Maxim machinegeweer. De jonge officier en oorlogscorrespondent Winston Churchill schreef er een goed verkocht boek over (The River War), waarin hij kritiek had op Kitchener en anderen, vooral met betrekking tot de logistiek en hoog opgaf van de prestaties van zijn eigen regiment. Ook het opgraven van het lijk van de vorige Mahdi en het afhakken van diens hoofd vermeldde hij en keurde hij af. Zoals gebruikelijk bij zulke gelegenheden mocht Kitchener de plaats van zijn heldendom aan zijn naam verbinden. Sindsdien stond hij in het Britse Gemenebest bekend als Lord Kitchener of Khartoum en durfde niemand meer aan zijn autoriteit te twijfelen. Hij verhoogde zijn prestige in datzelfde jaar nog meer bij het Fashoda-incident, waarbij nog net een gewelddadige confrontatie met de Fransen kon worden voorkomen over de afbakening van de Britse en Franse koloniale invloedssferen.
Zuid-Afrika[bewerken | brontekst bewerken]
Kitchener werd als tweede man (als stafschef) meegestuurd met Lord Roberts, toen deze het commando overnam van de Britse troepen in de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Kitchener was deels verantwoordelijk voor de logistieke ramp die volgde op de poging om midden in de oorlog het militaire logistieke systeem te reorganiseren. Hoewel hij in de pers een reputatie had als organisator had hij daar eigenlijk geen aanleg voor: hij zag zichzelf vooral als inspirerend leider die grote dingen tot stand bracht. Na het vertrek van Roberts werd Kitchener zelf commandant in zuidelijk Afrika, en sloot uiteindelijk in mei 1902 het Verdrag van Vereeniging. Hij is echter vooral bekend vanwege de concentratiekampen.
Kitchener besloot in 1900 tot de beproefde tactiek van de verschroeide aarde, toen hij tijdens de Tweede Boerenoorlog opperbevelhebber was geworden. Meer dan 30.000 boerderijen en een veertigtal kleine steden gingen in vlammen op. Veestapels werden geplunderd of afgeslacht door de Engelse troepen en talloze families werden vanuit hun hoeve naar Britse concentratiekampen gestuurd. Bijna 120.000 Afrikaners, hoofdzakelijk burgers, en evenveel zwarten werden hierin gedetineerd en nog eens 28.000 krijgsgevangen strijdende boeren werden naar overzeese kampen gestuurd. Er waren 45 concentratiekampen voor Afrikaners en 64 voor zwarten. Hun huisvesting bestond uit op één rij gezette miserabele tentjes. Hygiënische voorzieningen werden niet getroffen of waren sterk onvoldoende, ook naar de toenmalige maatstaven. De voedselrantsoenen van vrouwen en kinderen waren onvoldoende en werden verminderd indien een van hun familieleden deel uitmaakte van het Boerenleger. Buikloop, buiktyfus en mazelen waren algemeen in de kampen. Na de oorlog is gebleken dat 27.927 Afrikaners de kampen niet overleefden: onder hen 22.074 kinderen, jonger dan 16. Onder de zwarten werden 14.154 doden geteld. Dankzij de Engelse Emily Hobhouse werd een officiele commissie uitgezonden onder leiding van Millicent Fawcett. Het rapport van de commissie bevestigde de waarnemingen van Emily Hobhouse en was vernietigend. Hierna verbeterde de situatie en begonnen de sterftecijfers terug te lopen.
Overigens was het niet zo dat Kitchener de intentie had om vrouwen en kinderen te doden: dat waren details in nevenschade waar hij zich niet mee bezig hield. In 1901 was de oorlog wel gewonnen maar niet afgelopen. Kitchener voerde onderhandelingen met de Boerenleiders, in de hoop een vredesverdrag te kunnen tekenen; deze onderhandelingen mislukten. Kitchener gaf de schuld hiervoor aan Milner, die geen amnestie wilde verlenen aan inwoners van de Britse kolonieën die meegedaan hadden met de Boeren (het ging om enkele honderden gevallen). Ondertussen, om de afloop te bespoedigen werden vrouwen en kinderen in kampen ondergebracht. Dit waren zowel vrouwen en kinderen die door de Boerenleiders van hun boerderij gejaagd waren omdat hun mannen zich aan de Britten overgegeven hadden als vrouwen en kinderen waarvan de boerderij door de Britten platgebrand was vanwege (mogelijke) steun aan de Boeren. Kitchener nam een algemeen besluit om hen in kampen onder te brengen, en het moest vooral goedkoop (de oorlog was al duur genoeg). Of dat ook fatsoenlijk gebeurde? Dat waren details. Om van de vrouwen en kinderen af te komen stelde Kitchener voor hen naar hun mannen, dan wel vaders, te sturen (in kampen in St. Helena en Ceylon), maar dat mocht niet van de Britse regering (te duur).
Het lijkt erop dat militair gezien dit platbranden van boerderijen niet erg effectief was; het wegnemen van alleen paarden had al een even groot effect, omdat de Boeren voor hun mobiliteit afhankelijk waren van paarden. Wat uiteindelijk de doorslag gaf was enerzijds het door Kitchener bedachte stelsel van prikkeldraad-hekken (plus bunkers) en anderzijds een steeds beter informatie-systeem dat alle boerencommando's opspoorde en volgde.
In december 1901 stopte Kitchener met de toevoer van vrouwen en kinderen naar de concentratiekampen. Dit zette de Boeren extra onder druk omdat het land zo ver "verschroeid" was dat vrouwen en kinderen buiten de kampen het vanaf dan slechter hadden dan in de verbeterde kampen. Dit droeg ertoe bij dat een tweede vredespoging van Kitchener wel lukte op bijna dezelfde voorwaarden als de poging van een jaar eerder (de amnestie voor inwoners van de Britse kolonieën die meegedaan hadden met de Boeren was nu wel inbegrepen; zij verloren alleen hun kiesrecht).
India[bewerken | brontekst bewerken]
Van 1902 tot 1909 was hij commandant over alle troepen in India, een positie die hij graag wilde. Aldaar was hij ook daar bezig met (logistieke) reorganisatie, wat ook daar niet goed afliep. In 1910 werd hij bevorderd tot veldmaarschalk en op 29 juni 1914 werd Kitchener in de adelstand verheven (Earl van Kharthoum en van Broome in het graafschap Kent).
Eerste Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij van zijn post in Egypte ontboden naar Londen om deel te nemen aan de Oorlogsraad. Hij werd Minister van Oorlog. Hij voorzag, anders dan veel optimisten aan het begin van de oorlog, dat het een langdurige en uitputtende oorlog zou worden en hij heeft veel gedaan voor het oprichten van een groot landleger, waaraan het de Britten ontbrak aan het begin van deze oorlog, zodat dit grotendeels uit vrijwilligers bestaande leger weleens 'Kitchener's army' werd genoemd.
Zijn gezicht stond dan ook op het klassiek geworden recruteringsaffiche. Hij werd in 1915 echter verantwoordelijk gehouden voor de aanvankelijk falende bevoorrading met granaten voor het Britse expeditieleger, dat aan het Westelijk Front moest constateren dat de Duitsers vijf granaten terugschoten voor elke granaat die ze zelf konden afschieten.
Na de voor de Geallieerden rampzalige slag om Gallipoli, die bedoeld was om de Ottomaanse bondgenoten van de Duitsers uit te schakelen, werd Kitchener uit de Oorlogsraad gezet. Zogenaamd om inlichtingen te winnen, maar in feite omdat niemand aan het publiek wilde verkopen dat een oorlogsheld als Kitchener kon falen. Met zijn portret op de wervingsaffiches was hij voor het Britse volk uitgegroeid tot het symbool van de strijd tegen de Duitsers.
Hij ging bij Scapa Flow, de basis van de Britse 'Home Fleet', aan boord van de kruiser HMS Hampshire voor een diplomatieke missie naar Rusland. Op 5 juni liep het schip tijdens een zware storm op een mijn op weg naar de Russische haven Archangelsk. Kitchener en 643 van de overige 655 opvarenden overleefden het niet. Na zijn dood werd er een berg naar hem genoemd in het Canadese Rotsgebergte, Mount Kitchener, en in Australië (Victoria, Geelong) is er een hospitaal naar hem genoemd; 'the Kitchener Memorial Hospital'.
Decoraties[bewerken | brontekst bewerken]
- Ridder in de Orde van de Kousenband op 3 juni 1915[1]
- Ridder in de Orde van Sint-Patrick op 19 juni 1911[2]
- Ridder Grootkruis in de Orde van het Bad op 15 november 1898[3]
- Ridder Commandeur op 17 november 1896[4]
- Lid op 8 november 1889[5]
- Ridder Grootcommandeur in de Orde van de Ster van Indië op 25 juni 1909[6]
- Ridder Grootkruis in de Orde van Sint-Michaël en Sint-George op 29 november 1900[7]
- Ridder Grootcommandeur in de Orde van het Indische Keizerrijk op 1 januari 1908[10]
- Orde van Osmanie
- Orde van Mejidie