Jacob Jan van der Schuit

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Jacob Jan van der Schuit
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Persoonlijke gegevens
Geboren Den Haag, 25 augustus 1882
Overleden Utrecht, 10 juni 1968
Nationaliteit Vlag van Nederland Nederlandse
Religie Christelijk Gereformeerd
Werkzaamheden
Universiteit Theologische School
Dbnl-profiel
Portaal  Portaalicoon   Onderwijs

Jacob Jan van der Schuit (Den Haag, 25 augustus 1882 - Utrecht, 10 juni 1968) was een Nederlands theoloog en docent/hoogleraar aan de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerken Van der Schuit is van grote invloed geweest op de theologische koers en plaatsbepaling van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor en kort na de Tweede Wereldoorlog.

Oorspronkelijk was hij niet kerkelijk of gelovig opgevoed, maar door jeugdvrienden kwam hij met het christelijk geloof in aanraking. Hij volgde catechisatielessen bij ds. J. Wisse Czn. in Den Haag. Van 1900 tot 1907 studeerde Van der Schuit aan de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerken die toen nog in Rijswijk stond. Op 10 november 1907 deed hij intrede als predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Kampen.

Kerkelijk standpunt[bewerken | brontekst bewerken]

Hij schreef veel artikelen in De Wekker over de positie van de Christelijke Gereformeerde Kerk ten opzichte van de Gereformeerde Kerken. Zijn standpunt was aanvankelijk dat de Christelijke Gereformeerde Kerk sinds de afscheiding van 1834, de enige wettige voortzetting was van de gereformeerde kerk zoals in Nederland ontstaan sinds de Reformatie. Later is hij hier ruimer over gaan denken en wilde hij ook andere kerken als zodanig erkennen.

Over zijn visie op 'het afleggen van geloofsbelijdenis die gewoonlijk door jongeren na de catechisatie wordt afgelegd in de gemeente en de verhouding tot deelname aan het Heilig Avondmaal' kreeg hij een meningsverschil met Pieter Johannes Marie de Bruin. De Bruin wilde bij de openbare geloofsbelijdenis belijdenis niet als eis stellen deelname aan het Heilig Avondmaal, 'daar velen hiertoe nog niet met volle vrijmoedigheid gekomen zijn.' Van der Schuit stelde dat wie openbare geloofsbelijdenis aflegt, daarmee toegang vraagt tot de viering van het avondmaal. Dit verschil van inzicht werd op de synode beslecht in het voordeel van Van der Schuit. De Bruin heeft zich hierbij neergelegd. Deelname aan het Heilig Avondmaal lag na het afleggen van geloofsbelijdenis steeds meer in de lijn van de verwachting.

Docent aan de Theologische School en hoofdredacteur van De Wekker[bewerken | brontekst bewerken]

Na Kampen diende Van der Schuit de gemeente te Amsterdam van 1914 tot 1922. In 1922 werd hij als opvolger van De Bruin hoogleraar in de systematische vakken (onder andere dogmatiek en ethiek) aan de Theologische School die inmiddels naar Apeldoorn was verhuisd.[1][2] Hier bleef hij tot en met 1953 werken.

Professor van de Schuit is ook een tijd hoofdredacteur geweest van De Wekker, het officiële landelijke blad van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. In deze rol was hij in de periode rond de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste theologische opiniemaker binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken. Veel aandacht besteedde hij aan de identiteit van het kerkgenootschap dat hij een eigen plaats wilde geven tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij - samen met ds. M.W. Nieuwenhuijze - een aanvraag gedaan om De Wekker vrij te geven, wat hem gelukte.[3] Na de Tweede Wereldoorlog was Van der Schuit onder andere betrokken bij de oprichting van de International Council of Christian Churches waarvan hij een van de vicevoorzitters werd.

Theologisch debat met de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten[bewerken | brontekst bewerken]

Van der Schuit is door zijn stellingname in een aantal theologische discussies van grote invloed geweest op de theologische koers en plaatsbepaling van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In zijn jonge jaren bond hij vooral de strijd aan met de Gereformeerde Kerken. Later voerde hij stevige discussies met ds. Kersten, voorman van de Gereformeerde Gemeenten. Samen met ds. Jongeleen polemiseerde Van der Schuit jarenlang over het verbond, met name over de betekenis van de doop. Kersten vereenzelvigde het verbond der verlossing en verbond der genade en was daarom van mening dat alleen de uitverkorenen tot het genadeverbond behoorden. Deze opvatting verdedigde hij op grond van geschriften van verschillende schrijvers uit de tijd van de Nadere Reformatie en de Puriteinen. Van christelijke gereformeerde zijde werden hier andere meningen tegen ingebracht, met name van Calvijn die oog had voor het organisch karakter van het genadeverbond. Ds. J. Jongeleen, Prof. J.J. Van der Schuit, alsmede de Amerikaanse theoloog Willem Heyns (1856-1933) benadrukten dat alle gedoopten in principe tot het genadeverbond behoren zoals volgens hen ook het doopsformulier luidt, maar dat dit niet zaligmakend is. Het genadeverbond is een toeleidende weg tot het verbond der verlossing dat alleen voor de uitverkorenen geldt. De doop en het kerklidmaatschap kregen hierdoor meer gewicht dan bij Kersten het geval was. Dit leidde ook tot een andere wijze van benaderen van de kerkleden in de prediking.

Tot op de dag van vandaag bestaat er een Babylonische spraakverwarring in de gereformeerde gezindte, waarbij de christelijk gereformeerden "drieverbonders" genoemd worden en de Gereformeerde Gemeenten "tweeverbonders". In dat laatste kerkgenootschap zijn de opvattingen van Kersten bindend voorgeschreven (1931), dit in tegenstelling tot die van Van der Schuit en Jongeleen in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Voor de Gereformeerde Gemeenten is het daarom een veel belangrijker verschil dan voor de christelijk-gereformeerden zelf. Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken spelen de theologische discussies zich bovendien meer af op het gebied van de hermeneutiek dan dat van de dogmatiek.[4]

Werken van Van der Schuit[bewerken | brontekst bewerken]

  • Dr. A. Kuyper en de sluimerende wedergeboorte (1926)
  • Hendrik de Cock, de vader der Afscheiding, naast Luther en Calvijn (1934)
  • Afscheiding--doleantie getoetst aan het handboek van het kerkrecht der doleantie (1934)
  • De Dordtsche Synode en het supra-lapsarisme (1937)
  • Dogma-geschiedenis (1947)
  • Christus en de autoriteit der Heilge Schrift en de Wereldraad van kerken (1948)
  • Ten dis geleid (1961)
  • Het verbond der verlossing : Antwoord op de vraag : Twee of drie verbonden? (1952, 1982)