Johan Sickinghe (1649-1673)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Johan Sickinghe
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Algemene informatie
Volledige naam Johan Sickinghe
Geboren 19 februari 1649
Overleden 20 mei 1673
Beroep Militair
Bekend van Gronings Ontzet (1672)
Beleg van Coevorden (1672)
Portaal  Portaalicoon   Geschiedenis

Jonker Johan Sickinghe, ook wel Joan Hendrik Sikkinga of Jan Sickinga, (19 februari 1649 - 20 mei 1673) was een Nederlandse Majoor der Cavalerie en commandant bij het Beleg van Coevorden (Ontzet van Coevorden) in 1672.

Houten rouwbord van Jan Sickinghe (1649-1673)

Leven[bewerken | brontekst bewerken]

Sickinghe, telg uit het Groningse oud adellijke geslacht Sickinghe, werd op 19 februari 1649 geboren als zoon van jonckheer Feio III Sickinghe (1610-1666) en Sophia van Echten (overl. na juli 1673). Hij was een kleinzoon van jr. Johan Sickinghe (1576-1652) en een jongere broer van jr. Rudolph Sickinghe (1643-1688).

Werk[bewerken | brontekst bewerken]

Sickinghe was ten tijde van het rampjaar in 1672 ritmeester bij de cavalerie van Groningen (regiment George Frederik van Nassau-Siegen). Sickinghe behaalde op 23-jarige leeftijd grote faam door zijn optreden bij de verdediging van Groningen in 1672 en zijn dapperheid bij het Beleg van Coevorden in datzelfde jaar.

Ten tijde van het Gronings Ontzet staat een deel van de ruiterwacht van de stad Groningen onder leiding van Johan Sickinghe.[1] Zijn broers Rudolph Sickinghe (1643-1688) en Hindrick Sickinghe (1650-1682) worden genoemd als ritmeesters. De cavalerie van de stad wordt in de periode van het beleg aangevoerd door generaal Stoltsenborch en bestaat uit vier compagnieën met paarden. Twee van deze compagnieën worden geleid door de broers Johan en- Hindrick Sickinghe. De ruiterij werd voor verschillende taken ingezet. Van verkenning en verdediging tot snelle en korte acties.

Op 19 juli 1672, tegen drie uur, klonk over hele de stad het bulderen van kanonnen: de eerste schoten werd afgevuurd. Groningen liet de vijand uit Münster en Keulen weten dat Stad zich zou verdedigen. In de namiddag kwam opnieuw een bende ruiters uit de richting van Helpman aan gegaloppeerd en ook ditmaal werden zij begroet met kanonskogels. Bij het horen van de kanonnen kwamen veel mensen uit Groningen uit nieuwsgierigheid naar de zuidelijke wal. Zij werden toeschouwers van de eerste schermutseling. Ritmeester Johan Sickinghe, die met enkele ruiters voor de Oosterpoort reed, lokte de vijand uit het bos, dat zich daar niet ver vanaf bevond.[2] De vijand reageerde direct en kwam met paarden op hen af. De ruiters van Sickinghe reden weer terug richting de stad, de vijand achtervolgde hen en zo kwamen zij in het bereik van de verdedigende kanonnen.

Rol bij het Ontzet van Coevorden[bewerken | brontekst bewerken]

Op 11 juli 1672 werd de stad Coevorden na vijf dagen strijd door de bisschop Bernard von Galen (1606-1678) van het Prinsbisdom Münster veroverd op de Nederlandse Republiek. Na het innemen van de stad vluchtte de schoolmeester en predikant Mijndert van der Thijnen met zijn gezin naar Groningen. Hij had bij het vluchten uit Coevorden de kaarten van de stad mee weten te smokkelen. Een maand later, begin december, ging hij hiermee naar de bevelhebber van Groningen, luitenant-generaal Carl von Rabenhaupt (1602-1675), waar hij hem een plan presenteerde om Coevorden te heroveren. Een van de plannen waarmee hij Rabenhaupt wist te overtuigen was het plan om biesbruggen te gebruiken voor de in de winter bevroren vestinggrachten. Rabenhaupt ging op 22 december akkoord met het plan en er werden drie commandanten aangewezen. Luitenant-kolonel Frederik van Eybergen als opperbevelhebber, overste-wachtmeester Wijler als aanvoerder van de infanterie en de majoor jr. Johan Sickinghe, dan 23 jaar oud, als commandant van de cavalerie. Onder de ruiterij, en dus onder zijn commando, bevinden zich drie van zijn broers. De jonker Rudolph Sickinghe (1643-1688) die lid der Staten-Generaal was, en uit liefde voor het vaderland als 29-jarige het beleg vrijwillig bijwoonde, de 22-jarige kapitein Hindrik Sickinghe (1650-1682) en de 18-jarige jonkheer Feio IV Sickinghe (1654 -1694).

Het Ontzet van Coevorden in 1672

Op 26 december vertrok in het geheim de ruiterij bestaande uit ruim 300 man onder leiding van Sickinghe om één uur uit de Steentilpoort richting de vesting van Coevorden. Twee uur later volgde de infanterie, 672 musketiers sterk en bestaande uit vele vrijwilligers. De stadspoorten werden gesloten en vrijwilligers die zo nog wilde aansluiten mochten dat alleen te voet om te voorkomen dat iemand voor de tropen uit de vijand in Coevorden zou kunnen waarschuwen. Het geschut werd op elf wagens vervoerd en eenmaal aangekomen bij de Galgenberg kwam een trompetter te paard aanrijden vanuit de richting van Helpen. Bij het zien van de troepenmacht keerde deze direct om en vluchtte hij in de richting van Haren. Majoor Sickinghe zond enige ruiters achter hem aan om hem in te halen en te pakken te krijgen maar hij realiseerde zich dat zijn eigen paard en hij sneller zouden zijn dus zette hij zelf de achtervolging in. Het bleek een Münsterse trompetter die met brieven onderweg naar Groningen was. Sickinghe zond hem naar de stad alwaar hij werd vastgehouden. Onderweg naar Coevorden splitste Sickinghe de ruiterij op en liet hij hen via verschillende dorpen richting Coevorden trekken zodat niet duidelijk werd welke plek uiteindelijk aangevallen zou worden. Bij dit proces liepen drie ruiters over naar de bezetters van Leek. Een ander, de kapitein Wolf, liep ook over naar de vijand. Hij was ooit krijgsgevangene van Groningen geweest en was daana in dienst gegaan onder Sickinghe. Hij dacht echter dat de aanval zou plaatsvinden bij Nieuwe Schans en vluchtte die kant op om het dorp te waarschuwen.

Op 27 december bereikte de infanterie het dorp Gieten. Eybergen raakte verdwaald door de sneeuw en de geplande aanval in de nacht kon niet doorgaan. De volgende ochtend werden van der Thijnen en Sickinghe uit hun slaap gewekt door een ruiter.[3] Hij zou hevige kanonschoten hebben gehoord aan de kant van Odoren. Haastig verlieten beide mannen het huis. Sickinghe hoorde dat er in salvo's werd geschoten en oordeelde dat het troepen uit Keulen moesten zijn die luitenant Eybergen aanvielen. Hij zond ruiters en zijn soldaten werden in Emmen verdedigend opgesteld. Bij terugkomst van de ruiters bleek dat van Eyebergen zijn soldaten opdracht had gegeven hun geweren schoon te maken. Sickinghe had zijn ruiters de opdracht gegeven de route naar Coevorden te bezetten zodat niemand zich uit het leger zou kunnen verwijderen.[4] Maar in de periode voordat hij de wegen had afgesloten waren twee dragonders uit de stoet overgelopen naar Coevorden. Hier waarschuwde zij Coevorden voor de wat hen te gebeuren stond. Een aantal dagen later dan de cavalerie op 28 december arriveerde de infanterie 's avonds te Odoorn. De dag erop trokken zij naar Erm en daar kreeg iedereen een bemoedigende toespraak van de kolonel Eybergen. Hij beval iedereen om diezelfde avond om tien uur marsvaardig te zijn. Daarna hielden Eybergen, Wijler en Sickinghe een krijgsberaad met alle officieren. Eybergen haalde de kaarten van Mijndert tevoorschijn met daarop alle door hem ontworpen plannen. Velen twijfelden aan het slagen van de aanval aangezien ze geen grote legermacht waren en het plan zeer gewaagd. Aan het einde van de raad had iedereen echter moed verzameld en voelde een ieder zich gesterkt de poging te wagen.

Het Ontzet van Coevorden met daarop genoemd de 'aanval van Joncker Sickinga' (nr.7)

Het leger vertrok op 29 december om tien uur 's avonds en kwam 's nachts om één uur aan in Dalen om vervolgens twee uur later de buitenwerken van Coevorden te bereiken. Hier werd de legermacht in drie compagnieën opgedeeld. Het 1e eskadron werd geleid door luitenant-kolonel Eybergen met als voorhoede de kapitein Darend Koenders en de luitenanten Chiton en luitenant A. van 't Hof. Zij waren verantwoordelijk voor het bastion Gelderland met daarachter het kasteel. Het 2e eskadron werd geleid door majoor Wijler met als voortocht de luitenant Rengers en de vaandrig Munters. Zij waren verantwoordelijk voor het naast het slot gelegen bastion Holland. Het 3e eskadron bestond uit de cavalerie en een aantal infanteriesoldaten en stond onder leiding van majoor Sickinghe met als voorhoede de kornet jonker Jan Rutger van den Knaap. Zij waren verantwoordelijk voor het verst gelegen bastion Overijssel, waar ook het magazijn lag. De biezenmatten werden evenredig verdeeld over de drie compagnieën. Eybergen en Wijler werden in de ochtend van 30 december bij het zien van de vesting enigszins onzeker over hun zaak en vroegen van der Thijnen om raad. Van der Thijnen op zijn beurt was erg zeker van zijn zaak en bood aan voorop te lopen om de tropen de weg te wijzen. Wat hielp was dat bij het opkomen van de zon een dikke mist rond de vesting trok. Dit gaf allen de kans om langer uit het zicht van de vijand te blijven. Nadat Sickinghe met zijn ruiters en infanterie vertrokken was rekende van der Thijnen uit dat dat het nog wel even zou duren voor Sickinghe bij het bastion Overijssel aan zou komen en dus gebruikte hij die tijd om majoor Wijler en zijn tropen in gereedheid te brengen. Na enige tijd ging van der Thijnen voorop en sloop hij met enkele officieren en soldaten door de mist richting het bastion Holland waar zij door enkele bewakers op de muur werden opgemerkt. Deze vroegen herhaaldelijk: wie is daar? Van der Thijnen besloot niet te antwoorden en door te sluipen. Toen de onrust bij de vijand groter werd en de mist weer optrok woof van der Thijnen zijn hoed en de aanval van Wijlers compagnie begon. Na Wijler in positie te hebben gebracht bracht van der Thijnen ook Eybergen op positie bij het bastion Gelderland. Ook daar begon de aanval en de beide compagnieën bestormden de vesting. Het in tact houden van de biesbruggen bleek hierbij het lastigst vanwege het brekende ijs en de heftig vurende vijand. Bij de binnenwal aangekomen riep de vijand: Komt op gij, Hollandsche honden, wij zullen u aan den degen rijgen. Eenmaal bovengekomen beloofde een kapitein een jonge Tamboer honderd rijksdaalders als hij het Wilhelmus (de Prinsenmars) zou spelen. Dit deed hij en uit angst ontvluchtte zeker tweehonderd man van de vijand de vesting.

Majoor Sickinghe was ondertussen bij het bastion Overijssel aangekomen. Het was het verste punt en door de grote omweg was de vijand voorbereid op zijn komst. Ter plaatse stegen zijn ruiters van hun paarden om met de infanteriesoldaten het bastion te bestormen. Sickinghe ging voor de troepen uit en adviseerde hen om, net als hij, de kappen van hun laarzen af te snijden om zo beter de wal te kunnen beklimmen. De vijand schoot direct een kanonskogel van vierentwintig pond bij het zien van Sickinghe en zijn troepen en raakten daarbij vijf personen op de eerst gelegde biesbrug. Dit zorgde voor chaos en de soldaten moesten de brug met halve pieken naar elkaar toe trekken.[5] De broer van Johan, Hindrik Sickinghe raakte bij dit oversteken gewond. Sickinghe, voor de troepen uitgesneld, beklom als eerste de wal met direct achter hem zijn broers Rudolph Sickinghe (1643-1688) en Hindrik Sickinghe (1650-1682), de luitenant Hoesink, de heer W. van Besten en monsieur Pruis. Johan riep bij het beklimmen van de muur naar de vijand: Houd op met schieten, of gij krijgt geen kwartier (genade).[6] Eenmaal boven op de wal aangekomen zag hij een vijandelijke kanonnier die op het punt stond een kanon af te schieten. Sickinghe doorstak hem met zijn sabel en voorkwam dat het kanon een schot kon afvuren.[7] Een andere vijandelijke soldaat zag Sickinghe bezig met het kanon en probeerde hem van achteren aan te vallen maar werd door de troepen van Sickinghe neergestoken. De vrouw van deze man zag haar man gedood worden en trok haar sabel en ging daarmee richting Sickinghe maar ook het slagen van deze actie werd voorkomen. De vijand op dit bastion bleef zich dapper verweren en Sickinghe en zijn mannen kenden een zware strijd.

Van der Thijnen kreeg in de gaten dat er op het bastion Overijssel heftig gevochten werd en maakte Eybergen daarop alert. Deze trok met zijn mannen van binnenuit richting Sickinghe en de Münsterse troepen werden van twee kanten aangevallen. Zodra deze door kregen dat ze ingesloten waren gooide zij hun wapens neer en vroegen ze om genade. De sloten van de Friesche poort werden door de schoenmaker Coenraad Cornelis onschadelijk gemaakt en de overige ruiters, waaronder Feio Sickinghe galoppeerden naar binnen. De laatste paar vijandelijke soldaten in het midden van de vesting verweerden zich dapper maar ook zij lieten bij het zien binnenkomen van de cavalerie de wapens vallen. Eenmaal op het veroverde kasteel in de vesting bijeengekomen keek Johan Sickinghe, doordrenkt van het bloed, de overste Eybergen aan en vroeg: Hoe is het mogelijk? Waarop beiden zeiden: Het is Gods hand![8]

De zege werd uiteindelijk binnen een uur behaald. De vier broers Sickinghe hadden de strijd doorstaan. Het beleg kostte de overwinnaars 55 man waar de vijand, bestaande uit ruim achthonderd man, er zeker 150 verloor. Ten minste 450 vijandelijke soldaten, waaronder 30 hoofdofficieren, werden gevangengenomen en er werd een grote hoeveelheid spullen en militair materieel buitgemaakt. Onder de gevangengenomen soldaten bevonden zich ook de twee gedeserteerde dragonders; zij waren broers en moesten hun verraad met de dood bekopen. Bij het horen van de verovering van Coevorden zei de bisschop: Is mijn klein Candia verloren, dan ben ik beducht, dat het overige gedeelde haast volgen zal.

De vaandrig Scato Gokkinga bracht op 31 december 1672 het nieuws van de overwinning in Groningen. Men ging juichend aan de straten staan. De post die Groningen met dit bericht verliet zorgde op vele plaatsen voor ongeloof. Iedereen was ervan overtuigd dat de vesting Coevorden onoverwinnelijk was en maar weinigen geloofden het nieuws. Maar nadat de brieven van Rabenhaupt en die van de gedeputeerde van Stad en Lande de Prins van Oranje bereikten en dus het nieuws bevestigden werd het door heel de Verenigde Nederlanden gevierd. In tal van plaatsen werden bidstonden gehouden.

De zilveren munt uit 1672 met daarop genoemd de vier gebroeders Sickinghe

Von Rabenhaupt werd benoemd tot drost van Drenthe en gouverneur van Coevorden, Van der Thijnen kreeg een heldenstatus en werd later burgemeester van Coevorden en ouderling in de kerk waar hij eens koster geweest was. Hij ontving een gouden herdenkingspenning en een verguld zilveren bokaal. De gebroeders Sickinghe ontvingen daarnaast twee bijzondere ketel-trom's, welke deel uitmaakten van de oorlogsbuit.

Ter gelegenheid van de overwinning liet de stad Groningen een zilveren penning slaan met daarop de tekst:
door Rabenhaupt sijn wijsen raet
en door Eibergens helden daet
vier Sickingens' van grote moet
Clingh', Losecaet en Gruys te voet,
hebben Coeverd' met klien magt,
dapper in een uur tijt vercragt,
hetwelk de bisschop dapper spijt
en Groningen op ’t hoogs verblijt

Op zijn terugkeer van Coevorden naar Groningen in juli 1673 raakte Johan Sickinghe in twist met de Duitse luitenant te voet Heyns.[9] Er volgde een duel en Sickinghe werd doodgeschoten. De luitenant vluchtte. Toen het lijk van Johan zijn ouderlijk huis, de Warffumborg, werd binnengedragen zou zijn moeder Sophia van Echten hebben gezegd: Beter doode Jan dan Bloode Jan.

Een Duits verslag uit 1673 van het Ontzet uit van Coevorden. Daarin genoemd 'der Rittmeister sickinga, ein tapffrer Edelmann dieser Provins' (Rijksmuseum)
Een verslag uit 1673 van het Ontzet van Coevorden met daarop de aanval van de 'Jonker Johan Sikkinga '
Foto van het trommelvel van een keteltrom, door Johan Sickinge buitgemaakt bij de verovering van Coevorden, met een aantekening van de hand van jhr. Pieter Rembt Sickinge (1743-1821)