Naar inhoud springen

Koelak (boeren)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Poster uit 1930: Verdrijf de koelakken uit de kolchoz

Koelak (Russisch: кулак, vuist) was in het voorrevolutionaire Rusland een scheldwoord voor boeren die ingehuurd personeel uitbuitten. De opkomst van het kapitalisme op het platteland leidde tot de vorming van een klasse van welgestelde boeren, de zogenaamde koelakken. Volgens de bolsjewieken hadden deze koelakken hun rijkdom verworven door het in dienst nemen van landarbeiders en het verpachten van grond. De bolsjewieken beschouwden deze ontwikkeling als een onvermijdelijk gevolg van het kapitalisme: de groeiende macht van de koelakken ging immers gepaard met een toenemende armoede onder de grote meerderheid van de boerenbevolking.[1]

Na de afschaffing van de lijfeigenschap in 1861, slaagde een minderheid van de boeren in het Russische Rijk erin zich te ontwikkelen tot een welvarende, zelfstandige boerenstand. Die ontwikkeling had wellicht nog verder kunnen gaan indien de landbouwhervormingen van premier Stolypin langer zouden zijn voortgezet. De meerderheid van de arme boeren bleef echter in dienst van hun landheer of trok naar de steden. Zij werden de moezjieks (Russisch: мужи́к) genoemd.

De Russische Burgeroorlog had de landbouwproductie teruggebracht tot de helft van het niveau van voor de revolutie. In combinatie met een vergelijkbare ineenstorting van de industrie, maakte dit het onmogelijk om voldoende goederen te produceren voor een eerlijke verdeling onder de arme plattelandsgemeenschappen. Met de invoering van de Nieuwe Economische Politiek (NEP) in 1921 werd beoogd de markt- en geldrelaties te herstellen, zowel in de steden als op het platteland, allemaal onder controle van de Sovjetstaat. De bolsjewieken zagen de NEP niet als een kenmerk van de socialistische economie, maar als een noodzakelijke, tijdelijke stap om deze economie te herstellen. Dit herstel was essentieel om de Sovjetstaat in staat te stellen de kleine en middelgrote boeren te voorzien van essentiële producten zoals tractoren, maaidorsers en kunstmest, met als uiteindelijk doel de overgang naar een collectieve landbouw te bewerkstelligen. Echter gaf de NEP ook de mogelijkheid aan de koelakken om hun macht te vergroten.[2]

In de traditionele Russische boerengemeenschap werden veel zaken nog grotendeels zelf geregeld, voornamelijk via gemeenschapsvergaderingen (obshchiny). Elk huishouden werd hierin vertegenwoordigd door het gezinshoofd. Vanwege hun hogere opleidingsniveau en sociale status hadden de koelakken de neiging om deze vergaderingen te domineren. De pogingen van de boerenraden (sovjets) om hier effectief tegenwicht aan te bieden, hadden weinig succes. De koelakken verhuurden productiemiddelen aan de armere en middenklasse-boeren en boden hen ook loonarbeid aan – een praktijk die in het marxisme als een vorm van uitbuiting wordt gezien.[3] De bolsjewieken beschouwden de groeiende invloed van de koelakken dan ook als een directe bedreiging voor de Sovjetstaat en de welvaart van de kleinere boeren.[4] Deze visie werd verwoord door Stalin, toen hij in 1925 sprak over een 'nieuwe bourgeoisie', een verwijzing naar de koelakken als een opkomende kapitalistische klasse.[5]

Crisis in de graanvoorziening

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1927 werd de Sovjet-Unie getroffen door een crisis in de graanvoorziening. Uit analyse van de Sovjetstaat bleek dat de koelakken volgens de autoriteiten grotendeels verantwoordelijk waren voor deze crisis. Eerdere maatregelen om de koelakken hun graanoverschotten tegen lage staatsprijzen te laten afstaan, hadden geen blijvend effect gehad. In februari 1928 somde Stalin vier directe oorzaken van de crisis op:[6]

  1. Het achterhouden van graanoverschotten door de koelakken.
  2. Misbruik door inzamelingsagentschappen, die de graanprijzen opdreven door oneigenlijk gebruik van subsidies.
  3. Het verdraaien van de partijlijn door lokale partijorganisaties op het platteland.
  4. Het gebrek aan industriële goederen op het platteland, waardoor boeren hun toegenomen koopkracht niet konden besteden.

Stalin concludeerde dat de koelakken de graancrisis uitbuitten om het economische beleid van de Sovjet-Unie te ondermijnen.

Tussen eind 1928 en het voorjaar van 1929 daalde de hoeveelheid door de staat ingezameld graan opnieuw aanzienlijk.[7] De Sovjetautoriteiten, die de koelakken als de oorzaak zagen, besloten dat nieuwe, hardere maatregelen nodig waren om hun macht te breken. Dit ging hand in hand met een versnelling van het collectiviseringsproces. De oprichting van kolchozen (collectieve boerderijen) en sovchozen (staatsboerderijen) werd verder gestimuleerd, omdat de arme en middelgrote boeren volgens de staat niet in staat waren om in de groeiende vraag naar producten te voorzien. Tegenwoordig wordt de Sovjetstaat beschuldigd van het inzetten van staatsterreur tijdens deze collectivisatie. In september 1929 werden strenge maatregelen genomen om de activiteiten van private handelaren in te perken en te voorkomen dat graan tegen hogere prijzen op de zwarte markt verkocht zou worden. Desondanks traden er opnieuw vertragingen op in de graaninzameling, mede doordat koelakken zich binnen de kolchozen begonnen te vestigen om van binnenuit tegen te werken. Op 3 november 1929 riep Pravda op tot een beslissende herziening van de plannen, wat leidde tot het definitieve besluit voor een 'compacte' of massale collectivisatie. De staat nam nu het offensief om de collectivisatie uit te breiden en de koelakken als sociale klasse te laten verdwijnen.

Er kwam een voorstel om in gebieden met massale collectivisatie alle productiemiddelen van de koelakken te confisqueren en aan de kolchozen over te dragen. Alleen koelakken die actief verzet pleegden, zouden worden gearresteerd of verbannen. De overige koelakken zouden gedwongen worden om drie tot vijf jaar onbetaald in de kolchozen te werken, waarna beoordeeld zou worden of ze volwaardig lid mochten worden. Deze gerichte aanval op de koelakken was vóór 1930 nog niet mogelijk geacht, omdat zij toen nog als te essentieel werden gezien voor de graanproductie.

In 1930 presenteerde een commissie onder leiding van Molotov een definitief voorstel.[8] Het eerste besluit stelde als doel om tegen eind 1933 de overgrote meerderheid van de boerderijen gecollectiviseerd te hebben. Het tweede besluit verdeelde de koelakken in drie categorieën:

  • Categorie I: Actieve 'contrarevolutionairen'.
  • Categorie II: Welvarende koelakken.
  • Categorie III: 'Meewerkende' koelakken.

Het aandeel koelakken mocht niet meer zijn dan 3-5% in de tarwegebieden en 2-3% in andere regio's. De behandeling, waaronder de inbeslagname van bezittingen, varieerde per categorie.[9] De autoriteiten benadrukten dat dekoelakisatie niet onafhankelijk van het collectiviseringsproces mocht plaatsvinden.[10] Desalniettemin bleek dat in 70-80% van de gevallen de dekoelakisatie onjuist werd uitgevoerd. In veel regio's werd geen rekening gehouden met lokale omstandigheden en werden ook arme en middelgrote boeren ten onrechte getroffen door onteigening – een praktijk die door de Sovjetautoriteiten zelf als 'misdadig' werd bestempeld.[11] [12]

Als reactie op de collectivisatie verzetten de koelakken zich hevig. Zij probeerden andere boeren over te halen zich aan te sluiten bij het verzet tegen de Sovjet-Unie en grepen naar gewelddadige acties en terreurdaden, zoals brandstichting en het afslachten van werkdieren. Tegen het voorjaar van 1930 was het aantal paarden in de Sovjet-Unie als gevolg daarvan met 3,4 miljoen gedaald.[13].

Aantallen slachtoffers

[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens een geheim rapport, in 1934 opgesteld door de Afdeling operaties en inventarisatie van de OGPOe, zijn ongeveer 90.000 koelakken omgekomen tijdens transport en zijn er nog eens 300.000 omgekomen door honger en ziekte in hun verbanningsoorden.[14] Het aantal plattelandsbewoners dat omgekomen is als gevolg van honger en andere ontberingen ligt aanzienlijk hoger: op vele plaatsen in de toenmalige Sovjet Unie, waaronder Oekraïne, stierven miljoenen mensen van de honger die mede ontstaan was als gevolg van de collectivisatie (Holodomor).

Gevolgen van de dekoelakisering

[bewerken | brontekst bewerken]

Het verkeerd invoeren van de collectivisatie en het verzet van de koelakken heeft tot veel honger en doden geleid. De Sovjet-Unie moest nog lang herstellen van dit proces, maar dat betekent niet dat er geen successen geboekt waren. De graanbevoorrading steeg uiteindelijk van 8 miljoen ton in 1928 naar 12,1 miljoen ton in 1930.[15] Verder wordt het verhandelbare deel van de graanproductie verdrievoudigt [16] en in 1937 werd uiteindelijk het overgrote deel van het graan door de staat ingezameld via de kolchozen en sovchozen.

Noten en referenties

[bewerken | brontekst bewerken]
  1. Lenin, Vladimir (1899). The Development of Capitalism in Russia. Progress Publishers.
  2. Lenin, Vladimir (16 maart 1922). Political report of the CC of the RCP(B) at the 11th Congress in Collected Works. Progress Publishers, p. 267-242.
  3. Markwick, Roger D. (2001). Rewriting history in soviet Russia: the politics of revisionist historiography, 1956-1974. Palgrave, New York. ISBN 978-0-333-79209-4.
  4. Molotov, Vjatsjeslav (1928). Inleiding op het 15e Congres.
  5. Stalin, Jozef (1925). Political report of the Central Committee at the 14th Congress of the CPSU(B).
  6. Stalin, Jozef (1929). First Results of the Procurement Campaign and the Further Tasks of the Party.
  7. Stalin, Jozef (1954). Collected Works Volume 11. Foreign Languages.
  8. Директивы ВКП(б) по хозяйственным вопросам [Richtlijnen van de AUCP(b) inzake economische kwesties] (Moskou: Государственное Соци-ально-Экономическое Издательство, 1931) 616-625. Zie respectievelijk ook in: Resolutions and Decisions of the CPSU, deel 3 (University of Toronto Press), 28-38.
  9. ‘Over het tempo van de collectivisatie en de maatregelen van de staat ter ondersteuning van de opbouw van kolchozen’ en ‘Over de maatregelen ter liquidatie van de koelakboerderijen in de gebieden van compacte collectivisatie’.
  10. Stalin, “Reply to the Sverdlov comrades,” Works, deel 12.
  11. Stalin, “Dizzy with succes,” Works, deel 12.
  12. Директивы ВКП(б) по хозяйственным вопросам [Richtlijnen van de AUCP(b) inzake economische kwesties] (Moskou: Государственное Соци-ально-Экономическое Издательство, Москва, 1931), 678-680. Zie respectievelijk: Resolutions and Decisions of the CPSU, deel 3 (University of Toronto Press), 48-50.
  13. В. А. Сидоров, “Ликвидация в СССР Кулачества как класса,” Вопросы истории [Vraagstukken in de geschiedenis], nr. 7 (1968): 18-35.
  14. Раскулачивание: чем крестьяне большевикам не угодили? Исследование журналиста Артёма Кречетникова на сайте «Русской службы БиБиСи», BBC
  15. Ежегодник хлебооборота 1929/1930 и 1930/1931 [Jaarboek tarweproductie 1929/1930 en 1930/1931], nr. 4 (1932): 27.
  16. S.N. Prokovitsj, Народное хозяйство СССР [Volkseconomie van de USSR], deel 1 (New York: Издательство имени Чехо), 211-217.