Warmteoverdracht: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Versie 43864613 van 83.83.1.199 (overleg) ongedaan gemaakt.
Regel 4: Regel 4:


== Vormen ==
== Vormen ==
Er zijn drie vormen van warmteoverdracht:
Er zijn drie vormen van warmteoverdracht: n


# Geleiding (conductie). Dit is warmteoverdracht binnen de desbetreffende stof, waarbij warmte stroomt van deeltjes met de hogere [[kinetische energie]] (temperatuur) naar minder energierijke (koudere) deeltjes.
# Geleiding (conductie). Dit is warmteoverdracht binnen de desbetreffende stof, waarbij warmte stroomt van deeltjes met de hogere [[kinetische energie]] (temperatuur) naar minder energierijke (koudere) deeltjes.

Versie van 22 apr 2015 15:35

Warmteoverdracht, warmtetransport of warmtestroming is de flux (stroming) van energie in de vorm van warmte van locaties met een hogere naar locaties met een lagere temperatuur. Volgens de tweede wet van de thermodynamica is het tegenovergestelde (warmtestroom van lage naar hoge temperatuur) niet mogelijk. Warmte zal zich daarom altijd zo gelijk mogelijk over de ruimte verdelen. Andersgezegd streeft een thermodynamisch systeem naar zo groot mogelijke entropie. De warmtestroom is afhankelijk van het temperatuursverschil over de afstand (de thermische gradiënt) en de interne weerstand tegen warmtestroom van het betreffende materiaal, die de thermische geleidbaarheid genoemd wordt. Dit principe wordt uitgedrukt in de wet van Fourrier.

In veel industriële processen speelt warmteoverdracht een grote rol. Dit kan het opwarmen en afkoelen van een materie door een andere materie zijn. In de procesindustrie wordt bijvoorbeeld met behulp van warmtewisselaars van deze energiestroom gebruikgemaakt. Warmteoverdracht kan worden gemeten met een warmtestroomsensor.

Vormen

Er zijn drie vormen van warmteoverdracht: n

  1. Geleiding (conductie). Dit is warmteoverdracht binnen de desbetreffende stof, waarbij warmte stroomt van deeltjes met de hogere kinetische energie (temperatuur) naar minder energierijke (koudere) deeltjes.
  2. Straling (radiatie). Dit is warmteoverdracht tussen twee lichamen, die niet met elkaar in aanraking zijn zonder gebruik te maken van een tussenstof. Het ene lichaam is warm en geeft daardoor veel elektromagnetische straling af en verliest zo warmte, en het andere lichaam absorbeert een deel van de binnenkomende straling en zet die om in warmte.
  3. Stroming (convectie). Dit is warmteoverdracht door verplaatsing van een warme vloeistof of een warm gas, of van een koude vloeistof of een koud gas.

Een noodzakelijke voorwaarde voor het optreden van deze drie genoemde gevallen is het bestaan van een temperatuurverschil. Als dit aanwezig is, zal er warmte van een hoger niveau naar een plaats met een lager niveau kunnen worden overgedragen (de termen "warm" en "koud" hierboven zijn relatief). In de praktijk vindt warmteoverdracht meestal niet uitsluitend op een van de genoemde manieren plaats, maar door een combinatie van de drie.

In de natuur en de techniek komen tevens meer gecompliceerde vormen van warmte- en energietransport voor waarbij meerdere stappen in het overdrachtsproces doorlopen worden. In de waterkringloop wordt de warmte van de zonnestraling die in het zeewater opgeslagen is gebruikt om aan het zeeoppervlak water te verdampen. De waterdamp stroomt ten gevolge van de atmosferische circulatie naar een grotere hoogte of naar een andere plaats waar het condenseert. Daarbij komt de aan het zeeoppervlak opgenomen verdampingswarmte weer vrij zodat er water en warmte getransporteerd is. In dit geval verloopt het warmteoverdrachtsproces in de drie stapppen van verdamping, stroming en condensatie. De werking van een stoomapparaat om behang te verwijderen is gebaseerd op hetzelfde principe: de gegenereerde stoom condenseert op het behang dat nat en heet wordt waardoor de lijm gemakkelijk los laat.

Warmteoverdrachtscoëfficiënt

In de meeste warmteoverdrachts-processen, stroomt de warmte door een serie lagen, alvorens het de absorberende materie bereikt. Deze lagen zijn veelal van verschillende materialen met verschillende diktes en eigenschappen. Lagen hoeven niet per definitie aangebrachte lagen zijn, het kan ook bijvoorbeeld een laag roet in een kachel zijn, of een laag kalk in een ketel.

Bij berekening van thermische effecten is het van belang de warmteoverdracht te weten door alle lagen heen. De warmteoverdrachtscoëfficiënt is dan ook een essentiële parameter bij het ontwerpen, berekenen of toepassen van warmtestromen en de toepassingen waarin deze overdracht plaats heeft.

Individuele warmteoverdrachtscoëfficiënt

Om de algehele warmteoverdrachtscoëfficiënt te berekenen, moeten eerst de individuele warmteoverdrachtscoëfficiënten bepaald worden. Bij stromende media (gas, vloeistof) kunnen die berekend en geschat worden aan de hand van dimensieloze getallen die de warmteoverdracht en het medium typeren, zoals het getal van Nusselt, het getal van Prandtl en het getal van Reynolds.