Wikipedia:Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/Gerontologie

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Dit artikel moet nog gewikificeerd worden. Er is ook een Nederlands artikel over gerontologie, maar dat gaat voornamelijk over geriatrie. Bij de Engelse versie staat een opmerking dat het artikel nog verbeterd moet worden.

Dit artikel is een vertaling van het Engelse artikel en is geschreven vanuit een persoonlijk perspectief van een Wikipediabewerker. (December 2017)

Gerontologie is de leer van de sociale, culturele, psychologische, cognitieve en biologische aspecten van ouder worden. Het woord werd bedacht door Ilya Ilyich Mechnikov in 1903, en komt van het Griekse woord γέρων (geron: oude man), en λογία (logia: leer van). Het is een ander veld dan de geriatrie (de tak van de geneeskunde die zich specialiseert in de behandeling van ouderdomsziekten). Gerontologie is relevant binnen verschillende beroepsvelden en onderzoeksgebieden: biologie, verpleegkunde, geneeskunde, criminologie, tandheelkunde, sociaal werk, ergotherapie, fysiotherapie, psychologie, psychiatrie, sociologie, economie, politiek, architectuur, geografie, farmacie, volksgezondheid, huisvesting en antropologie. Doordat gerontologie een veelomvattende wetenschap is, is er overlap met vele subvelden van andere wetenschappen. Gerontologie is relevant bij het maken van beleidsplannen door bijvoorbeeld de regering en verpleeghuizen, bij de het onderzoeken van de effecten van een ouder wordende populatie op de samenleving, en bij het ontwerpen van woningen waarin ouderen zich thuis voelen. Het veld is relatief jong als academische discipline. In Amerika kon de eerste PhD in gerontologie kon worden behaald aan de University of Southern California in 1975.

In de middeleeuwen schreven in de islamitisch wereld verschillende artsen over onderwerpen die met gerontologie te maken hadden. 'De Canon van de geneeskunde', een boek dat in 1025 werd geschreven door Avicenna, beschreef instructies voor de zorg van ouderen, inclusief dieet en oplossingen voor problemen als constipatie. De Arabische arts Ibn Al-Jazzar Al-Qayrawani (ca. 895 – 979, in moderne literatuur Algizar genoemd) schreef over de kwalen en aandoeningen van ouderen (Ammar 1998, p. 4). Hij schreef over slaapstoornissen, geheugenverlies, geheugentraining, en doodsoorzaken. Ook Ishaq ibn Hunayn (gestorven in 910) schreef over de behandelingen voor geheugenverlies (U.S. National Library of Medicine, 1994). Het relatieve aantal ouderen en de levensverwachting is sinds de 14de eeuw gestaag gestegen, en oorspronkelijk zag de samenleving de zorg voor ouderen als een familieaangelegenheid. Pas vanaf de Industriële Revolutie begon men het ook als taak te zien van sociale zorgvoorzieningen.

Sommige pioniers, zoals Michel Eugène Chevreul, die zelf 102 werd, geloofde dat ouder worden een aparte wetenschap zou moeten zijn. Omstreeks 1903 bedacht Élie Metchnikoff het woord 'gerontologie'.

Pas in de jaren 1940 begonnen pioniers (zoals James Birren) gerontologie te zien als een apart veld. Omdat er vele experts in veel verschillende velden te maken hadden met een ouder wordende populatie, werd het duidelijk dat er overkoepelende organen nodig waren. In 1945 werd bijvoorbeeld de Gerontological Society of America opgericht. Twee decennia later werd James Birren benoemd tot hoofd van het eerste academische onderzoeksinstituut dat zich uitsluitend richtte op onderzoek naar ouder worden, het Ethel Percy Andrus Gerontology Center. In 1958 ging er in Baltimore een longitudinaal onderzoek van start naar veroudering. Er werd onderzoek verricht naar de fysiologische veranderingen bij gezonde mannen uit de samenleving op middelbare en hoge leeftijd, door bij hen iedere twee jaar een aantal fysiologische parameters te meten. In 1967 ontvingen de University of South Florida en de Univeristy of North Texas subsidie van de regering om een masteropleiding in gerontologie te starten, de eerste in Amerika. In 1975 werd de Leonard Davis School of Gerontology (een opleiding aan de Univserity of Southern California) geopend. Het was de eerste opleiding in het land waarmee een PhD kon worden behaald in gerontologie.

Vanaf 1967 hebben de opleidingen in gerontologie in Amerika een vlucht genomen. Momenteel zijn er op verschillende niveaus diploma's te behalen bij verschillende hogescholen en universiteiten. Een van de pioniers op het gebied van gerontologie die zich inzette voor zorg en respect voor ouderen was Rober Neil Butler. Er werden verschillende universitaire onderzoekscentra opgericht zoals de Duke University Center on Aging, de University of Georgia Institute of Gerontology, de Center of Aging van de University of Chicago, en de Standfor Center on Longevity. Een PhD in gerontolgie kun je in Amerika behalen bij de volgende universiteiten: de Miami University,[15] de University of Kansas,[16]de University of Kentucky,[17] de University of Maryland Baltimore,[18] de University of Massachusetts Boston,[19] and de University of Southern California.[20]

Demografie van de veroudering[bewerken | brontekst bewerken]

Er is voor de komende decennia een snelle wereldwijde vergrijzing voorspeld. In 1900 leefden er 3,1 miljoen mensen van 65 jaar en ouder in Amerika. Deze groep groede in de 20ste eeuw tot 31,2, 35 en 40,3 miljoen 65-plussers in respectievelijk 1990, 2000 en 2010. Rond 2011 begonnen wereldwijd de 'baby boomers' de 65 jaar te bereiken. Recentelijk groeide de groep van 65-plussers sneller dan de gehele populatie. De gehele populatie nam toe met 9,7% tussen 2000 en 2010, terwijl in dezelfde periode de groep van 65-plussers toenam met 15,1%. Volgens de schattingen zal tegen 2025 in Amerika en Canada samen 25% van de bevolking ouder zijn dan 65 jaar, en er is voorspeld dat er in 2050 in Amerika voor het eerst meer 60-plussers zullen zijn dan het aantal kinderen tussen 0 en 4 jaar. De leeftijdsgroep van 85-plus zal er in 2050 bestaan uit 21 miljoen mensen. Door de snelle vergrijzing zijn opleidingen op het gebied van sociaal werk en de zorg voor ouderen van groter belang geworden.

Geslachtsverhouding onder ouderen[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn aanzienlijke verschillen in het aantal oudere mannen en vrouwen in Amerika. In 2000 en 2010 bestond de groep ouderen uit meer vrouwen dan mannen. Dit gold voor ouderen van elke leeftijd tussen de 65 en 100 jaar. Deze geslachtsverhouding is de laatste dertig jaar wel veranderd: in 1990 waren er 82,7 mannen per 100 vrouwen, in 2000 waren het er 88,1 en in 2010 90,5. Het verschil is dus kleiner geworden, maar vrouwen hebben nog steeds een hogere levensverwachting dan mannen. Een bevolkingsonderzoek in 2010 liet zien dat er ongeveer twee keer zoveel vrouwen als mannen van 89 jaar oud in Amerika woonden.

Geografische distributie van ouderen in Amerika[bewerken | brontekst bewerken]

Het aantal en percentage ouderen verschilt per regio (Northeast, Midwest, West en South). In 2010 woonden er in de regio South de meeste 65- en 85-plussers. Naar verhouding woonden er in de regio Northeast de meeste ouderen van 65 jaar en ouder (14,1%), gevolgd door Midwest (13,5%), South (13,0%) en West (11,9%). Volgens het bevolkingsonderzoek groeide het aantal 65- en 85-plussers in alle geografische regio's. De groep van 65-plussers groeide het hardst in de regio West, met een toename van 6,9 miljoen naar 8,5 miljoen tussen 2000 en 2010 (een toename van 23,5%). Ook het aantal 85-plussers groeide hier het hardst, met een groei van 806.000 in 2000 naar 1,2 miljoen in 2010 (een toename van 42,8%). Alleen in Rhode Island nam het aantal 65-plussers af (152.402 in 2000 en 151.881 in 2010). In alle andere staten nam het aantal 85-plussers toe tussen 2000 en 2010.

Biogerontologie[bewerken | brontekst bewerken]

De hand van een oudere Biogerontologie is het subveld van de gerontologie dat zich richt op de biologische verouderingsprocessen, de evolutionaire oorsprong ervan en de manieren waarop er in dit proces kan worden ingegrepen. Binnen dit veld wordt interdisciplinair onderzoek gedaan naar de biologische oorzaken van veroudering, en de mechanismen en effecten ervan. Sommige conservatieve biogerontologen (zoals Leonard Hayflick) hebben voorspeld dat de gemiddelde levensverwachting voor mensen hooguit 92 jaar zal worden, terwijl andere (zoals James Vaupel) hebben voorspeld dat in industriële landen de gemiddelde levensverwachting 100 jaar zal zijn voor kinderen die geboren zijn na het jaar 2000. Sommige biogerontologen hebben voorspeld dat de hoogste gemiddelde levensverwachting 200 jaar of ouder kan worden. Volgens Aubrey de Grey 'hebben we 50% kans om binnen 25 tot 30 jaar technieken te ontwikkelen die, als deze zich blijven ontwikkelen zoals nu ingeschat kan worden, het mogelijk zullen maken om overlijden door veroudering te voorkomen', waardoor mensen 1.000 jaar of ouder zouden kunnen worden. Er moet dan wel voldoende geld beschikbaar zijn voor onderzoek naar ingrijpen in het verouderingsproces, zoals zijn onderzoek genaamd Strategies for Engineered Negligible Senescence.

De biomedische gerontologie (ook wel experimentele gerontologie genoemd) is het subveld van de biogerontologie dat als doel heeft om het verouderingsproces bij zowel dieren als mensen te verlangzamen, te voorkomen en zelfs om te keren. Biomedische gerontologen verwachten dat een mensenleven de volgende eeuw (en mogelijk nog eerder) op deze manier zal kunnen worden verlengd. Biogerontologen verschillen in de mate waarin ze zich richten op het bestuderen van het verouderingsproces als middel om deze 'ziekte' tegen te gaan, of om de levensverwachting te verhogen, maar de meeste zijn het erover eens dat het verhogen van de levensverwachting ook bewerkstelligt zal worden door het bestrijden van ouderdomsziekten en -zwakheden. Sommige stellen dat de levensverwachting niet kan worden veranderd, of dat het niet wenselijk is hiernaar te streven.

Geriatrisch onderzoek richt zich in tegenstelling tot de biogerontologie op de behandeling van ouderdomsziektes.

Biologische theorieën over ouder worden[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn vele theorieën over veroudering, en er is er geen een algemeen geaccepteerd. Er is een breed spectrum van verschillende soorten theorieën over wat de oorzaak van veroudering is. Het ene uiterste van het spectrum bestaat uit programmatheorieën en het andere uiterste uit de foutentheorieën. Volgens alle theorieën staat vast dat lichaamsfuncties achteruit gaan wanneer mensen ouder worden.

Slijtagetheorieën[bewerken | brontekst bewerken]

Slijtagetheorieën stellen dat, wanneer een individu veroudert, de cellen en organen van het lichaam slijten door voortdurend gebruik. De slijtage kan worden toegeschreven aan interne en externe oorzaken, en leidt uiteindelijk tot een zodanige accumulatie van laesies dat deze niet meer gerepareerd kunnen worden. Door deze interne en externe laesies verliezen cellen hun herstelvermogen, wat uiteindelijk leidt tot mechanische en chemische uitputting. Sommige laesies ontstaan door chemicaliën in de lucht, voedsel of rook. Andere ontstaan door dingen zoals virussen, trauma's, vrije radicalen, cross-linkende stoffen en een hoge lichaamstemperatuur.

Erfelijkheidstheorieën=[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens erfelijkheidstheorieën wordt het verouderingsproces gestuurd door de genen. Genen bepalen volgens deze theorie de levensduur van cellen. Apoptose (geprogrammeerde celdood), wordt aangestuurd door een 'biologische klok' via genetische informatie in de celkern. Genen die verantwoordelijk zijn voor geprogrammeerde celdood is een aannemelijke verklaring voor celdood, maar het is een minder toepasbare uitleg voor de dood van het hele organisme. Een toename van celdood kan samenhangen met veroudering, maar is niet 'een doodsoorzaak'. Omgevingsfactoren en genetische mutaties kunnen de genexpressie wijzigen en de veroudering versnellen. Meer recentelijk is epigenetisch onderzoek naar de oorzaak van veroudering. De epigenetisch klok, die op een objectieve manier de biologische leeftijd van cellen en weefsels laat zien, kan zich gaan bewijzen als een manier om verschillende biologische verouderingstheorieën te toetsen.

Algemene onevenwichtigheid[bewerken | brontekst bewerken]

Onevenwichtigheidstheorieën over veroudering stellen dat lichaamsstelsels, zoals het endocriene stelsel, het zenuwstelsel en het immuunsysteem, langzaam achteruit gaan en tenslotte niet meer functioneren. Hoe snel de achteruitgang is, verschilt per stelsel.

De mutatie-accumulatietheorie[bewerken | brontekst bewerken]

Accumulatietheorieën over veroudering zeggen dat lichaamsverval wordt veroorzaakt door de accumulatie van elementen. Die elementen kunnen lichaamsvreemd zijn, ze komen dan het lichaam binnen via de omgeving. Andere elementen zijn het natuurlijke product van de celmetabolisme. Volgens deze theorie wordt door een interactie tussen bijproducten van het metabolisme van de cel (vrije radicalen), en onderdelen van cellen (zoals het celmembraan en het DNA) onherstelbare schade toegebracht.

De vrije radicalentheorie[bewerken | brontekst bewerken]

Het idee dat vrije radicalen giftig waren, werd voor het eerst geopperd door Rebeca Gerschman c.s. In 1956 presenteerde Denham Harman zijn vrije radicalentheorie over veroudering, en liet zelfs zien dat reacties met vrije radicalen bijdragen aan het verval van onze biologische systemen. Verschillende soorten oxidatieve beschadigingen accumuleren tijdens het ouder worden, zoals beschadigingen door oxidatieve stress. De theorie stelt dat veroudering het resultaat is van schade veroorzaakt door reactieve zuurstofsoorten (ROS: reactive oxygen species). ROS zijn kleine, zeer reactieve zuurstofhoudende moleculen die verschillende structuren kunnen beschadigen zoals vetcellen, eiwitten of DNA. Ze worden gewoonlijk in kleine hoeveelheden door het lichaam geproduceerd tijdens metabolische reacties.

De DNA-schadetheorie[bewerken | brontekst bewerken]

DNA-schade wordt gezien als de een van de vele oorzaken van ouderdomsziekten. De stabiliteit van het genoom wordt bepaald door het herstelmechanisme van de cellen, schadetolerantie en checkpoints die fouten tijdens de celdeling tegengaan. Volgens de hypothese die Gioacchino Failla in 1958 bedacht, werd veroudering veroorzaakt door een accumulatie van DNA-schade. Deze hypothese werd verder uitgewerkt door de natuurkundige Leó Szilárd. De theorie is met de jaren veranderd doordat er nieuwe soorten DNA-schade en mutaties werden ontdekt.

Sociale gerontologie[bewerken | brontekst bewerken]

De sociale gerontologie is een multidisciplinair subveld dat betrekking heeft op het bestuderen van ouderen en het werken met ouderen. Sociale gerontologen kunnen onder andere diploma's hebben op het gebied van sociaal werk, verpleegkunde, psychologie, sociologie, demografie, public health, of andere sociale wetenschappen. Sociale gerontologen zorgen voor onderwijs, onderzoek en het helpen van ouderen in bredere zin. Omdat onderwerpen als levensduur en levensverlenging alles te maken hebben met de cijfers, is er overlap met demografie. Toch is demografie een ander veld dan de sociale demografie van de vergrijzing.

Sociale theorieën rond ouder worden[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn verschillende theorieën ontwikkeld over het observeren van verouderingsprocessen en de maatschappij, en over hoe deze processen worden beleefd door ouderen.

Activiteitentheorie[bewerken | brontekst bewerken]

De activiteitentheorie werd opgesteld en ontwikkeld door Cavan, Havighurst en Albracht. Volgens deze theorie hangt het zelfconcept van ouderen samen met sociale interactie. Om het moreel van een oudere hoog te houden, moeten de taken in de samenleving die ze hebben verloren, bijvoorbeeld door met pensioen te gaan of door het verliezen van hun partner, worden vervangen. Activiteit is te verkiezen boven inactiviteit, omdat dit het welzijn van oudere op vele niveaus ten goede komt. Actief blijven is voor ouderen makkelijker te realiseren dan 60 jaar geleden, toen Havighurst deze theorie opstelde. Dit komt doordat de gezondheid van ouderen is verbeterd, en doordat er meer welvaart is dan toen. De activiteitentheorie is dus toepasbaar in een stabiele post-industriële samenleving die genoeg participatiemogelijkheden biedt voor ouderen. Sommige ouderen kunnen deze levensstijl niet verwezenlijken door functionele beperkingen, een te laag inkomen, of omdat ze dat niet willen. Aan de andere kant zijn er ook ouderen die juist hun activiteiten willen voortzetten op hoge leeftijd, waardoor ze een gevaar worden voor zichzelf en anderen. Dit zijn activiteiten zoals `s nachts autorijden terwijl ze slecht kunnen zien, of onderhoud verrichten aan het huis waarbij ze op een ladder moeten staan terwijl ze artritis hebben. Ze zien hun beperkingen over het hoofd en brengen zichzelf zo in gevaar.

Ontkoppelingstheorie[bewerken | brontekst bewerken]

De ontkoppelingstheorie werd bedacht door Cumming en Henry. Volgens deze theorie trekken ouderen zich vanzelfsprekend in toenemende mate terug uit de samenleving. Zowel de oudere als de samenleving spelen een rol in dit proces. Een voorbeeld van dit proces is ouderen die met pensioen gaan. Een belangrijke aanname in deze theorie is dat ouderen steeds meer op zichzelf georiënteerd raken naarmate ze ouder worden, en dat het beter is voor ouderen om zich terug te trekken uit sociale activiteiten dan ermee door te gaan. De kritiek op de theorie is dat de gevolgtrekking niet klopt. Er vloeit uit voort dat ouderen die actief blijven in de samenleving niet succesvol oud kunnen worden. Het zich geleidelijk terugtrekken uit de samenleving en relaties zorgt ervoor dat het evenwicht in de samenleving in stand blijft en dat ouderen op zichzelf kunnen reflecteren buiten de context van hun sociale rol. Zo kunnen kennis, kapitaal en macht op een ordelijke manier worden doorgegeven aan de volgende generatie. Hierdoor blijft de gemeenschap functioneren wanneer ouderen overlijden.

Continuïteitsheorie[bewerken | brontekst bewerken]

Voor de continuïteitstheorie is de definitie van 'continuïteit' van belang. Aan de ene kant kan 'continuïteit' betekenen: hetzelfde blijven, homogeen, eentonig en zelfs onveranderlijk. Deze simpele definitie is niet erg toepasbaar op de verouderende mens. In een bredere zin betekent 'continuïteit': een basisstructuur die in grote lijnen hetzelfde blijft, maar waarbinnen in verloop van tijd ook veranderingen kunnen plaatsvinden. De basisstructuur is coherent: de verschillende delen hangen op logische wijze samen, het is een herkenbare en unieke structuur. Als deze betekenis van 'continuïteit' wordt toegepast op de veranderlijke mens, is door het concept 'tijd' plaats voor dingen als richting, opeenvolgende gebeurtenissen, ontwikkeling van het karakter en een verhaallijn. Binnen deze theorie wordt de bredere betekenis van 'continuïteit' toegepast in de beschrijving van de manier waarop mensen zich aanpassen aan ouder worden. Het belangrijkste idee van de continuïteitstheorie is dat ouderen interne en externe structuren (het beeld dat ze van zichzelf en de maatschappij hebben) in stand willen houden, en dat ze hiervoor strategieën gebruiken die eerder succesvol waren. Naarmate mensen ouder worden, hebben ze meer de neiging om, zich baserend op vroegere ervaringen, continuïteit toe te passen als een strategie om met de veranderingen om te gaan die samengaan met een normaal verouderingsproces. Zolang het individu de veranderingen in verbinding kan brengen met zijn verleden, verstoort de verandering de continuïteit niet. Mensen die een normaal verouderingsproces doorlopen, hebben de neiging en zijn gemotiveerd om psychologische continuïteit en ook continuïteit in sociaal gedrag en omstandigheden na te streven. Dit wordt gestimuleerd door zowel hun eigen beleving als door de sociale omgeving. Volgens de continuïteitstheorie zijn zowel interne als externe continuïteit dus belangrijke aanpassingsstrategieën die worden ondersteund door zowel het individu als de sociale omgeving. Deze theorie gaat dus over de algemene aanpassingsprincipes die ouder wordende mensen normaal gesproken volgen, hoe deze principes werken, en de specifieke gebieden in het leven waarin deze principes worden toegepast. Deze theorie is dus erg toepasbaar om in het algemeen de aanpassing van het individu aan het verouderingsproces te beschrijven.

Stratificatietheorie[bewerken | brontekst bewerken]

Bij deze theorie wordt de samenleving ingedeeld in leeftijdsgroepen op basis van kalenderleeftijd ('leeftijdsstratificatie'). Deze groepen verschillen van elkaar op twee punten: leeftijd en levenservaring. Deze theorie berust op twee ideeën: 1. Gedrag wordt bepaald door leeftijd, waardoor leeftijd bepaald welke rechten en plichten mensen hebben. 2. Geboortecohorten spelen een belangrijke rol in het proces van sociale verandering.

Levenslooptheorie[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens deze theorie, die is gebaseerd op de Life Course Perspective (Bengston en Allen, 1993), vindt veroudering plaats van geboorte tot de dood. Bij verouderen spelen sociale, psychologische en biologische processen een rol, en ook het cohort waartoe mensen behoren beïnvloedt hoe zij het ouder worden ervaren. Ook belangrijk binnen de levenslooptheorie is het stilstaan bij de implicaties voor de samenleving van het vervagen van het belang van leeftijd: de theorieën over verouderen en de levensloop in de postindustriële samenleving zullen dan opnieuw geformuleerd moeten worden. De dramatische veranderingen in mortaliteit, morbiditeit en fertiliteit van de afgelopen decennia hebben de levensloop en dingen als opleiding, werk, familie en vrijetijdsbesteding zo veranderd, dat het mogelijk is voor mensen om op een andere manier oud te worden. Ook de inhoud en het verloop van andere levensstadia zijn veranderd, vooral voor vrouwen. Als een gevolg hiervan zullen theorieën over leeftijd en verouderen opnieuw geconceptualiseerd moeten worden.

Cumulatieve advantage/ disadvantage-theorie[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens deze theorie die werd ontwikkeld in de jaren 1960 door Derek Price en Robert Merton, en verder werd uitgewerkt door onderzoekers als Dale Dannefer, neemt ongelijkheid toe naarmate mensen ouder worden. Kansen en tegenslagen in een vroeg levensstadium hebben een effect op de hele levensloop, en kansen en tegenslagen waar mensen mee te maken krijgen wanneer ze volwassen zijn, hebben een directe invloed op hun financiële toestand en gezondheid op hogere leeftijd.

Omgevingsgerontologie[bewerken | brontekst bewerken]

Omgevingsgerontologie is het subveld binnen de gerontologie dat zich richt op de relatie tussen de oudere en zijn lichamelijke en sociale omgeving. Vanuit een interdisciplinaire benadering wordt ernaar gestreefd om de kennis hierover te vergroten, om analysestrategieën hiervoor te ontwikkelen en om manieren te ontdekken om deze relatie te optimaliseren. Dit wetenschappelijk veld ontstond in de jaren 1930, gelijktijdig met de eerste onderzoeken op het gebied van de gedragsgerontologie en sociale gerontologie, en richtte zich op het verklaren van de relatie tussen ouderen en hun omgeving vanuit biologische en genetisch perspectief. In de jaren 1970 en 1980 ontwikkelden onderzoekers zoals Kurt Lewin en Powel Lawton theorieën die waren gebaseerd op de invloed van de interactie tussen de oudere en zijn materiële en sociale omgeving. Deze theorieën bevestigen het belang van het begrip van deze interactie om ouderen te begrijpen en om hun kwaliteit van leven te verbeteren. Omgevingsgerontologie onderzoekt de invloed van de sociale omgeving door deze op verschillende niveaus te analyseren: de microsociale omgeving (thuis en familie) en de macrosociale omgeving (buurt, stad en regio). Het doel hiervan is het vergemakkelijken van het maken van beleidsplannen voor de omgeving om succesvol ouder worden te bevorderen. De bekendste Amerikaanse omgevingsgerontoloog is M. Powell Lawton (1923-2001). Hij was een van de eersten die de noodzaak zag van woningen die speciaal ontworpen waren voor ouderen, in het bijzonder voor ouderen met alzheimer.

Zie de categorie Gerontology van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

[[Categorie:Wikipedia:Vertaalde artikelen uit het educatieprogramma]]