Wikipedia:Educatieprogramma/ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers/Oprichting van de Noord-Duitse Bond

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De weg naar de federale Grondwet 1866/1867

De oprichting van de Noord-Duitse Bond was een langdurig proces in 1866 en 1867. Pruisen vormde samen met zijn bondgenoten in Noord- en Midden-Duitsland een nieuwe gemeenschappelijke bondsstaat (federale staat) door te fuseren. Aan de oprichting van de Noord-Duitse Bond ging de Duitse Oorlog (ook bekend als Oostenrijks-Pruisische Oorlog of Broederoorlog) vooraf en de ontbinding van de Duitse Bond, die in 1815 werd opgericht. Hoewel de Noord-Duitse Bond niet de rechtsopvolger was van de Duitse Bond, werden veel elementen van een lang federaal hervormingsdebat meegenomen in de oprichting van de Bond.

Het hervormingsplan van 10 juni 1866, dat Pruisen had gepresenteerd voor een nieuw Klein-Duitsland, kan worden gezien als het uitgangspunt voor de oprichting. In de zomer van 1866 werd besloten dat Pruisen alleen in Noord-Duitsland een federale staat kon oprichten – onder andere vanwege bezwaren van Frankrijk. Ideeën over een opsplitsing van de Duitse Bond in een noordelijke en een zuidelijke staat bestonden al eerder. In 1866/1867 was het nog maar de vraag of en wanneer de Zuid-Duitse staten ooit zouden toetreden.

De Duitse Oorlog werd in principe beëindigd op 26 juli 1866 met het voorlopige vredesakkoord van Mikulov (Duits: Nikolsburg). Oostenrijk erkende daarin de ontbinding van de Duitse Bond, en dat Pruisen ten noorden van de rivier de Main de vrije hand had voor territoriale veranderingen en nieuwe "federale verhoudingen". Pruisen annexeerde meerdere vroegere oorlogsvijanden in Noord- en Midden-Duitsland en dwong de andere landen om zich bij een nieuw bondgenootschap aan te sluiten door vredesverdragen. Met verdragen afgesloten in augustus, voor een Bündnis, dat later Augustbündnis werd genoemd, verplichtte Pruisen zijn bondgenoten bovendien om een federale staat te vormen.

Otto von Bismarck, de Pruisische minister-president, bereikte met de andere regeringen overeenstemming over een ontwerpgrondwet. Op 24 februari werd de constituerende Rijksdag geopend. Dit was geen echt parlement, maar een orgaan dat alleen de Grondwet moest behandelen. Na herziening door de constituerende Rijksdag keurden de regeringen de ontwerpgrondwet goed. Ze zorgden ook voor de goedkeuring door de deelstaatparlementen. Op 1 juli 1867 trad de Grondwet van de Noord-Duitse Bond in werking en meteen werden er federale organen ingesteld.

Klein-Duitse en Noord-Duitse oplossing[bewerken | brontekst bewerken]

Al in 1864 anticipeerde de Kladderadatsch, een Duits politiek-satirisch en humoristisch weekblad, op de mogelijke tweedeling van Duitsland. De tweedeling zou volgens de cartoonist echter gebaseerd zijn op consensus tussen Bismarck en de Oostenrijker Rechberg die toen samen optraden in de oorlog tegen Denemarken.

Toen de Duitse Bond in 1815 werd opgericht, waren er al overwegingen om Duitsland de facto op te delen in een door Pruisen geleid noordelijk en een door Oostenrijk geleid zuidelijk deel. Behalve het idee over de opsplitsing kwam er in het revolutionaire jaar 1848 nog een ander idee naar voren: Pruisen en de overige staten in Noord- en Zuid-Duitsland zouden een nauwere alliantie kunnen aangaan, een Klein-Duitse bondsstaat. Oostenrijk, met zijn vele volkeren, kon moeilijk toetreden tot een federale staat, maar zou door een andere federatie, de "Gagernscher Doppelbund" volgens een plan van Heinrich von Gagern, nauw met de Klein-Duitse bondsstaat verbonden zijn.

Toen Pruisen in 1849/1850 de Unie van Erfurt wilde oprichten, werd er aanvankelijk gedacht aan een Klein-Duitse bondsstaat. De Zuid-Duitse staten hielden zich echter afzijdig, zodat Pruisen alleen het noorden zou hebben verenigd. Uiteindelijk boycotten ook het Noord-Duitse koninkrijk Hannover en het Midden-Duitse koninkrijk Saksen de poging tot eenwording, ondanks dat ze in mei 1849 de Driekoningsbond hadden ondertekend.

In 1866 kwam de rivaliteit tussen Oostenrijk en Pruisen op scherp te staan. Op 10 juni 1866 deed de Pruisische minister-president Bismarck aan de andere Duitse deelstaten het voorstel om een klein-Duits parlement te kiezen en de federale Grondwet te vernieuwen. Niet lang daarna vroeg Oostenrijk in de Bondsdag om mobilisatie van het leger tegen Pruisen; de Duitse Oorlog begon.

Augustbündnis[bewerken | brontekst bewerken]

De uitdrukking "Noord-Duitse Bond" verscheen voor het eerst in het voorlopige vredesakkoord van Mikulov van 23 juli 1866, dat de basis vormde voor het eigenlijke vredesakkoord van 23 augustus met Oostenrijk. In het voorlopige vredesakkoord is sprake van een "nauwere alliantie" die Pruisen met zijn bondgenoten in Noord-Duitsland mocht aangaan. De bedoeling was een federale staat die verder ging dan een statenbond zoals de Duitse Bond. Nog in dezelfde paragraaf wordt verwezen naar deze nauwere federale relatie met de uitdrukking "Noord-Duitse Bond".

Op 18 augustus 1866 vormden Pruisen en 15 andere staten het Augustbündnis (militair bijstandspact en voorakkoord voor de oprichting van de Noord-Duitse Bond) waar andere staten zich bij aansloten. In het verdrag noemt het bondgenootschap zichzelf eenvoudigweg "bondgenootschap" en spreekt van een "nieuwe bond" die nog moet worden opgericht. Een federale Grondwet zou de doelstellingen van de bond moeten garanderen. Het verdrag noemde alleen een gezamenlijk defensiebeleid als doel. De basis voor de nieuwe federale relatie werd echter gevormd door het Pruisische hervormingsplan voor de Duitse Bond.

De uitdrukking "Noord-Duitse Bond" kan theoretisch verwijzen naar zowel het Augustbündnis als de federale staat waarvan de Grondwet op 1 juli 1867 werd vastgesteld. Zo kreeg de Bond volgens Michael Kotulla geleidelijk meer vorm. Het Augustbündnis was in ieder geval slechts een voorlopige regeling, beperkt tot één jaar. Het was nog geen statenbond, maar slechts een voorbereiding daarop.

Oprichtende staten[bewerken | brontekst bewerken]

Staat Betekenis Federaal besluit van 14 juni inzake mobilisatie tegen Pruisen Toetreding tot het Augustbündnis Opmerkingen
Koninkrijk Pruisen, uitgebreid door de annexaties van 1866 Grote Europese mogendheid besluit in strijd met de wet verklaard, niet gestemd 18 augustus 1866 hervormingsplan van 10 juni 1866 als basis voor het Augustbündnis
Koninkrijk Saksen middenmacht goedkeuring 21 oktober 1866 (vredesverdrag met Pruisen, toetreding tot het bondgenootschap) vroegere vijand van Pruisen
Groothertogdom Hessen middenmacht goedkeuring 3 september 1866 (vredesverdrag met Pruisen, deelname aan de Bond) toetreding alleen voor de provincie Oberhessen
Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin kleine Noord-Duitse deelstaat verwerping 21 augustus 1866 (eigen verdrag voor deelname aan de Bond) eigen verdrag, wegens voorbehouden deelstaatsparlement
groothertogdom Saksen-Weimar-Eisenach Thüringse staten verwerping 18 augustus 1866
groothertogdom Mecklenburg-Strelitz kleine Noord-Duitse deelstaat verwerping 21 augustus 1866 (eigen verdrag voor deelname aan de Bond) eigen verdrag, wegens voorbehouden deelstaatsparlement
groothertogdom Oldenburg kleine Noord-Duitse deelstaat verwerping 18 augustus 1866
Hertogdom Brunswijk-Lüneburg kleine Noord-Duitse deelstaat goedkeuring, na de Slag bij Königgrätz voor het Pruisische kamp 18 augustus 1866 Grondwet niet geratificeerd door het deelstaatsparlement, omdat het niet nodig zou zijn
Hertogdom Saksen-Meiningen-Hildburghausen Thüringse staten goedkeuring 8 oktober 1866 (vredesverdrag met Pruisen, toetreding tot het bondgenootschap) vroegere vijand van Pruisen
Hertogdom Saksen-Altenburg Thüringse staten verwerping 18 augustus 1866
Hertogdom Saksen-Coburg en Gotha Thüringse staten verwerping 18 augustus 1866
Hertogdom Anhalt kleine Midden-Duitse deelstaat verwerping 18 augustus 1866
Vorstendom Schwarzburg-Rudolstadt Thüringse staten verwerping 18 augustus 1866
vorstendom Schwarzburg-Sondershausen Thüringse staten verwerping 18 augustus 1866
vorstendom Waldeck-Pyrmont kleine Midden-Duitse deelstaat verwerping 18 augustus 1866
vorstendom Reuss oudere linie Thüringse staten goedkeuring 26 september 1866 (vredesverdrag met Pruisen, toetreding tot het Augustbündnis) vroegere vijand van Pruisen
vorstendom Reuss jongere linie Thüringse staten niet afgestemd, na de Slag bij Königgrätz voor het Pruisische kamp 18 augustus 1866
vorstendom Schaumburg-Lippe kleine Noord-Duitse deelstaat goedkeuring ondanks gebrek aan instructie van de afgezant; na de Slag bij Königgrätz voor het Pruisische kamp 18 augustus 1866
vorstendom Lippe kleine Noord-Duitse deelstaat verwerping 18 augustus 1866
Vrije en Hanzestad Lübeck Noord-Duitse stadstaat verwerping 18 augustus 1866
Vrije Hanzestad Bremen Noord-Duitse stadstaat verwerping 18 augustus 1866
Vrije en Hanzestad Hamburg Noord-Duitse stadstaat verwerping 18 augustus 1866


Internationale situatie[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de oorlog in de zomer van 1866 waren, ondanks de benaming Duitse Oorlog, ook andere staten betrokken. Een daarvan was de jonge natiestaat Italië, die de laatste "niet teruggewonnen" gebieden wilde bevrijden en daarvoor een bondgenootschap aanging met Pruisen. Italiaanse troepen namen ook deel aan de gewapende strijd tegen Oostenrijk. Ze waren op militair gebied minder succesvol dan Pruisen, maar boekten wel succes op politiek gebied: Italië kreeg het tot nu toe Oostenrijkse Veneto in handen.

Europa tijdens de Noord-Duitse Bond; de vierkanten corresponderen met het aantal inwoners van de landen.

Napoleon III, keizer van Frankrijk, rekende op een overwinning van Oostenrijk. In een geheim verdrag had hij medezeggenschap verworven over de toekomst van Duitsland in ruil voor de Franse neutraliteit. Oostenrijk stelde ook Franse controle over het Rijnland, dat tot dan toe Pruisisch was, in het vooruitzicht. Met Pruisen waren er niet zulke concrete afspraken gemaakt, daardoor voelde Napoleon zich bedrogen door de uitkomst van de oorlog.

Napoleon slaagde er echter in om de Pruisische uitbreiding tot Noord-Duitsland (ten noorden van de Main) te beperken. Deze regeling afkomstig uit de Frans-Pruisische onderhandelingen werd opgenomen in de (Oostenrijks)-Pruisische Vrede van Praag (artikel 4). Deze regeling bleek al vanaf het moment dat de Bond werd opgericht een potentiële last te zijn voor de verdere uitbreiding van de Noord-Duitse Bond. Oostenrijk-Hongarije had dus mogelijk bezwaar kunnen maken toen de Zuid-Duitse staten in 1870 tot de Bond toetraden. Het erkende echter officieel de nieuwe situatie op 25 december 1870, omdat het zich in een politiek isolement bevond en goede betrekkingen wilde hebben met het toekomstige Duitse Rijk.

Ook Groot-Brittannië en Rusland bleven neutraal tijdens de oorlog. Dit kwam onder andere door hun binnenlandse politieke problemen. Bovendien zagen beide mogendheden in een beperkte Pruisische uitbreiding geen gevaar voor zichzelf of voor het evenwicht in Europa. Rusland protesteerde tegen de Pruisische annexaties: sommige van de betrokken vorsten waren verwant aan de Russische tsarendynastie. Op de Pruisisch-Russische relaties had dit echter geen blijvend effect.

Ontstaan van de Grondwet[bewerken | brontekst bewerken]

De routekaart naar de Grondwet van de Noord-Duitse Bond was slechts rudimentair beschreven in het Augustbündnis. Het leek op de manier waarop het grondwettelijk akkoord voor de Unie van Erfurt tot stand kwam, maar dan gecompliceerder. Een van de redenen hiervoor was dat er voor het Augustbündnis nog geen concrete ontwerpgrondwet bestond. Een andere reden was dat de deelstaten niet zeker wisten of de deelstaatparlementen de federale grondwet moesten goedkeuren.

Ontwerpgrondwet[bewerken | brontekst bewerken]

De deelstaatsregeringen van de bondgenoten benoemden de gevolmachtigden, zoals beschreven in het Augustbündnis. De Pruisische gevolmachtigde was bijvoorbeeld Otto von Bismarck, de Pruisische minister-president en minister van Buitenlandse Zaken. Bismarck kreeg verschillende ontwerpen van de Grondwet voorgelegd.

Max Duncker was een voormalig liberaal en voormalig lid van de Nationale Vergadering van Frankfurt. Zijn unitaire ontwerp voorzag in bijna onbeperkte wetgevende bevoegdheden voor de Bond en een collegiale regering. Volgens zijn ontwerp zouden de staten een forum krijgen in een zwakke Bondsraad. Elk deelstaat zou een gelijk aantal stemmen moeten hebben in de Bondsraad. Dit ontwerp was voor Bismarck te parlementair en gaf Pruisen onvoldoende macht.

Otto von Bismarck, hier in 1863, was sinds 1862 Pruisische minister-president en minister van Buitenlandse Zaken.

Oskar von Reichenbach was een democraat en aanhanger van de Groot-Duitse richting. Hij wilde de Pruisische Landdag opheffen om een Pruisische hegemonie te voorkomen. Volgens Reichenbach moest de koning een verantwoordelijke minister benoemen.

Hermann Wagener van de conservatieve Pruisische Volksvereniging wilde de positie van de Pruisische koning versterken. Als de "Koning van Noord-Duitsland" zou hij de verantwoordelijke ministers aanwijzen. Hij zou onder gelijke voorwaarden deelnemen aan de wetgeving als de Rijksdag en een vorstencongres. De Rijksdag zou maar beperkte bevoegdheden hebben. Bismarck had er moeite mee dat de overige staten zich volgens Wagener moesten aansluiten bij een groot-Pruisische staat die het "Koninkrijk van Noord-Duitsland" zou zijn geworden. Dit was noch voor de andere Noord-Duitse staten, noch voor de Zuid-Duitse staten, die later hopelijk nog zouden toetreden, aantrekkelijk geweest. Christoph Vondenhoff: "het ontwerp van Wagener liet zien hoe ver Bismarck zich al van zijn politieke gezindheid, het Pruisische conservatisme, had gedistantieerd."

Robert Hepke was een ambtenaar in het Pruisische ministerie van Buitenlandse Zaken. Volgens hem zou Pruisen, als Präsidialmacht (presidentieel regeringssysteem), de uitvoerende macht in handen moeten hebben. Een Bondsdag was verantwoordelijk voor de uitwerking van de wetten. De Bondsdag zou worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de afzonderlijke deelstaten die op hun beurt federale commissies zouden vormen. Pruisen zou het voorzitterschap van de Bondsdag krijgen. De Rijksdag zou daarentegen slechts over enkele bevoegdheden beschikken.

Bismarck vond deze ontwerpen te centralistisch of tegenstrijdig met zijn visie op staat en maatschappij, maar hij werd er wel degelijk door beïnvloed. Vondenhoff: "De krachten die een rol spelen in het Duitse constitutionele bestel te bundelen tot een systeem dat steun biedt aan de staat, leek zo onmogelijk als de kwadratuur van de cirkel." De oplossing zou "buiten de traditionele concepten van een federale staat en een statenbond" liggen.

Het centrale element van de nieuwe bond zou een Bondsraad worden die de medezeggenschap van de lidstaten moest waarborgen. Daarom liet Bismarck de sterke positie van Pruisen en zijn koning, evenals het monarchale stelsel, vastleggen in de Grondwet. De algemeen gekozen Rijksdag was gunstig voor het Duitse nationalisme. De Bondsraad en de Rijksdag zorgden voor een machtsevenwicht dat het parlementarisme neutraliseerde.

Bismarck presenteerde zijn eigen ontwerp aan de andere gevolmachtigden van de geallieerde staten. Ze bespraken het van december 1866 tot februari 1867. Na soms verhitte discussies en een aantal niet heel belangrijke amendementen werden ze het eens over een ontwerptekst. Het ontwerp werd op 4 maart voorgelegd aan de constituerende Rijksdag.

Grondwettelijk akkoord[bewerken | brontekst bewerken]

Ontwerp van de federale Grondwet van 1866
Zie Konstituierender Reichstag voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Terwijl de gevolmachtigden nog aan het beraadslagen waren, vaardigden de deelstaatparlementen van de geallieerde staten identieke kieswetten uit op basis van de Reichswahlgesetz (Rijkskieswet) van de Nationale Vergadering van Frankfurt. Dankzij deze kieswetten kon de constituerende Rijksdag worden gekozen.

De constituerende Rijksdag kwam bijeen van 24 februari tot 16 april 1867 met als doel een grondwettelijk akkoord te bereiken. In die periode werd het ontwerp van de federale Grondwet besproken. Er werden verschillende amendementen op het ontwerp aangenomen waarvan sommige zeer belangrijk waren. Bismarck maakte duidelijk welke veranderingen voor de regeringen onaanvaardbaar waren. De constituerende Rijksdag verstevigde echter toch het parlement en de federale bevoegdheden in het algemeen. Daarnaast kreeg de nieuwe federale regering een verantwoordelijke minister, de bondskanselier (Lex Bennigsen).

Op 16 april stemde een meerderheid voor de gewijzigde ontwerpgrondwet. De gevolmachtigden gaven nog op dezelfde dag hun goedkeuring. Voor de zekerheid mochten de deelstaatsparlementen er vervolgens ook over stemmen. Alleen Brunswijk vond dit niet nodig, omdat het deelstaatsparlement de kieswet al had goedgekeurd. In juni werden de desbetreffende besluiten van de deelstaten gepubliceerd.

Binnen het onderzoek blijken er sterk uiteenlopende meningen te bestaan over de federale Grondwet, die in wezen ongewijzigd bleef en later de Rijksgrondwet werd. Een kant is van mening dat de liberaal gedomineerde constituerende Rijksdag vrijwel alle ideeën erdoorheen heeft gekregen, terwijl een andere kant de winnaar in Bismarck ziet, die zeer tevreden was met de amendementen van de constituerende Rijksdag. Sommigen zien in de Grondwet een typisch (Duits) constitutionalisme, een onafhankelijk type grondwet dat absolutisme en parlementarisme met elkaar heeft verzoend. Anderen beschouwen de Grondwet meer als een stap in de transitie van een monarchie naar een democratie, met elementen die atypisch zijn voor het constitutionalisme, zoals het staatshoofd. De Grondwet werd ook beschreven als semi-constitutioneel of volledig op maat gemaakt voor Bismarck, zodat er geen indeling gemaakt kon worden.

Revolutie van bovenaf[bewerken | brontekst bewerken]

Formeel gezien was de oprichting van de Noord-Duitse Bond geen revolutie, omdat de vorsten en het volk accepteerden dat de stichtende staten hun soevereiniteit verloren. Maar in wezen was het wel een revolutie, omdat de constitutionele situatie fundamenteel veranderd was. De regeringen van de stichtende staten voerden een "revolutie van bovenaf", het volk en de partijen van onderaf. Met de oprichting werd een nieuw, oorspronkelijk recht gecreëerd.

In de staatsrechtsleer werd op verschillende manieren uitgelegd hoe de Bond is ontstaan. De Bond zou door de 23 wetgevers van de deelstaten in het leven kunnen zijn geroepen. Volgens Paul Laband bijvoorbeeld ontstond de Bond pas door de publicatiewetten in de afzonderlijke deelstaten. Alles wat eraan voorafging, zoals de Augustbündnis of de besluiten van de constituerende Rijksdag, was slechts een voorbereiding daarop. De deelstaten konden echter alleen wetten uitvaardigen voor hun eigen gebied en ze konden besluiten om zich bij een bond aan te sluiten. De vraag wie de Bond heeft opgericht, blijft daarmee onbeantwoord.

Verder was het niet voldoende om de oprichting van de Bond te verklaren aan de hand van verdragstheorieën (vaak "sociaal contract" genoemd). Door middel van internationale verdragen was het mogelijk om een statenbond zoals de Duitse Bond op te richten, maar niet een natiestaat. Daarvoor was de toestemming van het volk of van een orgaan dat het volk vertegenwoordigt nodig. Karl Binding en anderen hebben daarom een theorie ontwikkeld over een grondwettelijk akkoord. In het grondwettelijk akkoord van de constitutionele monarchie zijn de regerende vorst en de volksvertegenwoordigers het eens geworden over een Grondwet. Het bijzondere aan de oprichting van de Noord-Duitse Bond was dat de monarchale constitutionele bondgenoot niet één vorst was, maar een veelvoud aan vorsten of staten.

Het werd nog ingewikkelder: de regeringen van de afzonderlijke deelstaten waren gebonden aan het staatsrecht van de deelstaten. Ze konden de constituerende Rijksdag niet op eigen initiatief bijeenroepen, maar lieten de kieswetten door de Landdag bepalen. Na het akkoord tussen de regeringen en de Rijksdag was een tweede akkoord nodig: omdat de federale Grondwet gevolgen had voor het staatsrecht van de deelstaten, moest deze ook door de deelstaatparlementen worden goedgekeurd. Het betrof dus een dubbel grondwettelijk akkoord.

Het recht alleen, pure normativiteit, was echter niet voldoende voor de oprichting van de Bond, net zomin als pure autoriteit, pure feitelijkheid. Het was inderdaad belangrijk dat er in 1867 (in tegenstelling tot 1848/49) een drijvende centrale kracht was, zoals de Pruisische staat, dat er een nationaal streven naar eenheid was en een staatsman als Bismarck, enz. De federale staat van 1867 ontstond immers niet door een constitutioneel handvest dat rechtsorganen constitueerde, maar doordat deze organen hun macht om te regeren daadwerkelijk uitoefenden. Maar dat was niet voldoende. Ernst Rudolf Huber stelt: "Macht is het beginsel van de staat, maar het is niet de staat. Macht is niet de oorzaak van het recht, het recht is niet het resultaat van macht. De bindende kracht waarmee macht en recht zich verenigen om een nieuwe staat te vormen, is het idee dat zijn werkelijkheid vindt in de nieuwe staat." Dit idee was sinds de Franse Revolutie het idee van de natie.

Oprichting van de federale organen[bewerken | brontekst bewerken]

Organen van de Noord-Duitse Bond en de ontwikkeling tot het Duitse Keizerrijk

Koning Willem als drager van het federale presidium (Bundespräsidium) kon niet actief worden als federaal orgaan zolang er geen bondskanselier was om zijn handelingen mede te ondertekenen. De benoeming van Bismarck tot bondskanselier was de eerste staatshandeling in de Noord-Duitse Bond. Dit gebeurde op 14 juli 1867.

Eén van de problemen was: de benoeming van de bondskanselier was ook een handeling waarbij een medeondertekening nodig was. Maar er bestond nog geen bondskanselier. Volgens Huber had Bismarck zelf moeten medeondertekenen, omdat hij door zijn kandidatuur voor het ambt daartoe gemachtigd was. Op het moment dat Bismarck had getekend, was hij ambtsdrager geworden en dus bevoegd geweest om mede te ondertekenen. Daadwerkelijk werd de handeling medeondertekend door twee Pruisische ministers op 14 juli, hoewel er noch in het Pruisische, noch in het federale recht een rechtsgrondslag voor bestond.

Daarna konden de andere twee hoogste federale organen worden opgericht:

  • De regeringen van de geallieerde deelstaten benoemden hun gevolmachtigden in de Bondsraad. De bondskanselier, volgens de Grondwet de voorzitter van de Bondsraad, kon daarna een constituerende zitting van de Bondsraad bijeenroepen.
  • Koning Wilhelm, als drager van het federale presidium, zorgde ervoor dat er een reguliere Rijksdag werd gekozen. Op 10 september opende hij de gekozen Rijksdag met een troonrede.

Doordat er een Bondsraad en een Rijksdag bestond, was het onder andere mogelijk om beslissingen te nemen over federale wetten.

Verwijzingen naar de Duitse Bond[bewerken | brontekst bewerken]

De Duitse Bond van 1815 en 1866 had geen rechtsopvolger. De Noord-Duitse Bond was een volledig nieuw opgerichte organisatie en ook fundamenteel anders: in plaats van een statenbond met federale trekken, was het een bondsstaat met confederale trekken.

Toch maakte de Noord-Duitse Bond deel uit van een decennialange traditie van discussies over een hervorming van de Duitse Bond. Zo werden bijvoorbeeld de ontwerpgrondwetten van 1848/1849 in de jaren 1860 nog aangenomen. Het hervormingsplan van Bismarck van juni 1866 (voor de Duitse Bond) had in grote lijnen geanticipeerd op de Noord-Duitse Bond. De kern van het plan was een nationaal parlement, gekozen op basis van het Frankfurter Reichswahlgesetz van 1849. De nationale kieswetten voor de Noord-Duitse Rijksdag kwamen bijna letterlijk overeen met die wet.

Verdere verbanden tussen de Duitse Bond en de Noord-Duitse Bond zijn te vinden in de federale Grondwet:

  • De Bondsraad van de Noord-Duitse Bond was geïnspireerd op de Bondsdag van de Duitse Bond of het college van vorsten van de Unie van Erfurt. De link met een vertrouwd orgaan vergemakkelijkte de overgang van een statenbond naar een federale staat.
  • Uitdrukkingen in de Grondwet van de Noord-Duitse Bond zoals "Bundespräsidium", "Präsidialstimme" en "Bundesfeldherr" vinden hun oorsprong in het taalgebruik uit de tijd van de Duitse Bond.
  • Voor de stemverdeling in de Bondsraad is de Grondwet van de Noord-Duitse Bond bepalend (artikel 6). Het voorbeeld hiervoor was nadrukkelijk de plenaire vergadering van de voormalige Bondsdag.
  • Toen de Zuid-Duitse deelstaten zich bij de Noord-Duitse Bond aansloten, kreeg de toenmalige federale staat de "Grondwet van de Duitse Bond". Deze Grondwet van 1 januari 1871 verleende de natiestaat echter al de naam "Duits Rijk".

De Bondsdag van de Duitse Bond had zich in commissies over talrijke afzonderlijke onderwerpen gebogen. Sommige onderwerpen werden gedurende vele jaren zo uitgewerkt dat de Noord-Duitse Bond deze snel kon omzetten in de Noord-Duitse federale wetgeving. Jürgen Müller noemt de standaardisatie van afmetingen en gewichten als voorbeeld: er werd in de Duitse Bond gestreefd naar de invoering van het metrieke stelsel. Tegen 14 juni 1866 waren 16 staten akkoord gegaan met het ontwerp van een federale commissie. Na het einde van de Bond kwam het op 17 augustus 1868 tot de Norddeutschen Maß- und Gewichtsordnung (invoering van het metrieke stelsel). De Norddeutsche Maß- und Gewichtsordnung verwees uitdrukkelijk naar het ontwerp uit de tijd van de Duitse Bond en nam het vrijwel ongewijzigd over.