Adelheid I van Quedlinburg
Adelheid I van Quedlinburg (973/977[1] - 14 januari 1044/1045[2]) was een dochter van keizer Otto II en zijn vrouw Theophanu, ze was de tweede abdis van de abdij van Quedlinburg. Zij dankt haar naam aan haar grootmoeder de heilige Adelheid.
Levensloop
[bewerken | brontekst bewerken]Zij werd opgevoed door haar tante, de eerste abdis van Quedlinburg, Mathilde van Quedlinburg. In 984 werd zij ontvoerd door hertog Hendrik II van Beieren. In oktober 995 werd Adelheid kanunnikes in Quedlinburg. Toen abdis Matilde op 7 februari 999 stierf, werd ze tot haar opvolger gekozen.
Na de dood van haar broer keizer Otto III, speelde ze een belangrijke rol in de verkiezing van haar achterneef Hendrik IV van Beieren tot keizer. Hij beloonde haar met de Abdij van Gernrode en in 1024 met het Sticht Vreden. Na de dood van haar zuster Sophia in 1039 werd ze ook abdis van Gandersheim. Ze stierf in 1044 en werd opgevolgd door Beatrix I van Gandersheim.
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Adelaide I, Abbess of Quedlinburg op de Engelstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
- ↑ De geboorte van een dochter is opgetekend in de Annalista Saxo in 977 : "Ottoni inperatori et Theophanu auguste ... quam nominee matris sue imperatricis insignivit" , maar dit lijkt onjuist te zijn, aangenomen dat de geschatte geboortedata van haar zussen Sophie en Mathilde wel juist zijn en dat Adelheid de oudste dochter van haar ouders was, zoals opgetekend door Thietmar, die ook bevestigde dat ze non werd in Quedlinburg.
- ↑ Ook haar sterftejaar is niet eenduidig ofwel 1044 of 1045.