Gebruiker:JHN/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Geopaden zijn wandelroutes in het gebied van de stuwwal Nijmegen-Kleve die zijn beschreven in het boekje Geopaden op de stuwwal.[1] De wandelingen voeren langs een aantal aardkundige aspecten uit de ontstaansgeschiedenis van het stuwwalgebied. Hoewel meer dan 200.000 jaar geleden ontstaan, bepalen fenomenen als droogdal en sandr nog steeds het landschap. Een geopad wandeling is een geologische ontdekkingstocht waarbij tegelijkertijd volop kan worden genoten van de natuur en het prachtige heuvellandschap.

De Stuwwal Nijmegen-Kleve is een W-vormige heuvelrug tussen Kleve, Mook, Groesbeek, Beek-Ubbergen en Nijmegen. Op de kaart van de Nederrijnse heuvelrug is deze W-vorm duidelijk herkenbaar als het meest noordelijke deel van de keten van stuwheuvels op de westoever van de Rijn. Dit prachtige landschap met heuvels tot ruim 90 meter hoogte, met uitgestrekte bossen en heidevelden, met stille meertjes, steile dalen en kabbelende beekjes is ontstaan in de voorlaatste ijstijd, het Saalien, 300.000 tot 150.000 jaar geleden. Een polair landijsfront dat in Scandinavië kilometers dik was en in onze streken nog honderden meters, duwde aan de voor- en zijkanten de aarde omhoog en vormde zo deze stuwwalketen als onderdeel van een veel uitgebreider stuwwal-gebied in Nederland en Duitsland. Deze stuwwalvorming is typerend voor gebieden met zachtere sediment afzettingen zoals het Noordzeebekken waartoe grote delen van Noordwest Europa behoren.

Geologie van de stuwwal[bewerken | brontekst bewerken]

Scheef gestelde lagen[bewerken | brontekst bewerken]

Scheefgestelde lagen in een groeve in de stuwwal Nijmegen-Kleve

De sedimentlagen die door het gletsjerijs werden opgestuwd bestaan uit zand, kiezel en klei. In de ijstijd waren deze bodemlagen permanent bevroren (permafrost). Door de opstuwing werden ze schuin omhoog gedrukt tot hoogten ver boven de 100 m. Na de ijstijd is door tienduizenden jaren erosie de bovenkant van de stuwwal vlak geworden en zijn de heuvels overgebleven zoals we ze nu kennen, met hoogten tussen de 50 en 100 m. Maar in het inwendige van de stuwwal zijn de scheef gestelde lagen behouden gebleven zoals nog zichtbaar in sommige groeves. Van een 12-tal wandelroutes langs zogeheten geopaden[1] in het stuwwal gebied tussen Nijmegen en Kleve leiden er twee langs een groeve waar dit fenomeen van scheefgestelde lagen is te zien.

Sandrs[bewerken | brontekst bewerken]

Het smeltwater van het landijs spoelde op verschillende plaatsen over en van de stuwwal naar lager gelegen gebied. Het zand en grind dat mee spoelde bleef achter als een zwak aflopende vlakte. Deze vlakte heet spoelzandvlakte of sandr. In het gebied van de stuwwal Nijmegen-Kleve is de dikte van deze spoelzandvlakte op sommige plaatsen wel 30 m. Plaatsen als Molenhoek en Malden en het zweefvliegveld Maldens Vlak en een groot deel van de stad Nijmegen liggen op een sandr. Rivierafzettingen van zand en klei uit latere tijden begrenzen de sandrs ten oosten en ten westen van de stuwwal. Deze afzettingen werden na het terugtrekken van het landijs gevormd door overstromingen van de Maas en de Rijn.

In het gebied Gennep-Plasmolen, waar de toenmalige Rijn en Maas als één rivier aan de westkant dicht langs de stuwwal stroomden, vormde zich geen spoelzandvlakte. Daar voerde de Rijn/Maas het afgespoelde materiaal van de stuwwal al tijdens het Saalien mee. Zelfs werd hier de stuwwal door de rivier gedeeltelijk ondergraven waardoor de, ook nu nog duidelijk zichtbare, steile overgang van de stuwwal naar de riviervlakte ontstond. Hetzelfde gebeurde veel later, in en na het Weichselien toen de Rijn zijn oude loop weer hernam na de doorbraak van de Gelderse Poort, aan de noordkant van de stuwwal. Tussen Nijmegen en Ubbergen en tussen Wyler en Kleve ruimde de Rijn toen de sandr en een deel van de stuwwal op. Daardoor ontstond ook daar, maar vele tienduizenden jaren later dan aan de westkant van de stuwwal, een groot verval van de stuwwal naar de riviervlakte.

Droogdalen[bewerken | brontekst bewerken]

Gedurende zowel het Saalien als het Weichselien was de bodem permanent bevroren (permafrost). Als er in het voorjaar en de zomer smeltwater van het gletsjerfront stroomde kon dit niet in de bevroren ondergrond wegzakken. Als het over de stuwwal heuvels naar beneden stroomde sleep het geulen uit in de bevroren ondergrond en vormde zo dalen. Wanneer 's zomers de toplaag van de bevroren ondergrond wat ontdooide ontstonden modderstromen van water en bodemmateriaal (solifluctie).De toen ontstane dalen staan nu droog omdat het regenwater in de grove zanden van de stuwheuvels nu meteen wegzakt. Vandaar de naam, droogdalen.

Voorbeelden van grote droogdalen zijn: het Korendal bij het gelijknamige industrieterrein in Molenhoek, het Startsedal zuidelijk van de Mookerheide, het Zevendal bij Plasmolen, het Filosofendal bij Beek en de Adolfsschlucht bij Kleve. Het uit de droogdalen weggespoelde materiaal werd voornamelijk over de sandrvlaktes verspreid. In elk van de wandelroutes in het boekje Geopaden op de Stuwwal ( zie ref. 1) worden één of meerdere van de zojuist genoemde droogdalen aangedaan en daarnaast nog vele andere die geen naam gekregen hebben.

Bodems op de stuwwal[bewerken | brontekst bewerken]

De bodems van de stuwwal bestaan voornamelijk uit meer of minder grindhoudende rivierzanden, zoals die waren afgezet voordat ze in het Saalien werden opgestuwd. Door hun hoge ligging zijn deze bodems de laatste 200.000 jaren niet meer bedekt geraakt door verse rivierafzettingern en zijn ze, met uitzondering van de tijd van de permafrost in het Weichselien, door regenwater uitgespoeld.

Tijdens de verschillende ijstijden lag de bodem van de Noordzee droog. Door het poolklimaat was er geen begroeiing en was het hele gebied een poolwoestijn waar de wind vrij spel had. Westenwinden joegen vanuit deze poolwoestijn grote hoeveelheden zand en löss naar het oosten waarbij het zand voornamelijk werd afgezet aan de westzijde van de stuwwal, het huidige Maasduinen gebied. De löss, met een korrelgrootte van stofdeeltjes, werd voornamelijk afgezet in de luwte van de stuwwal aan de oostkant van de heuvels. In de bekkens van Groesbeek en Kranenburg en in sommige droogdalen vormden zich zo in de loop van duizenden jaren lössbodems bovenop de gestuwde riviersedimenten.

Bronnen en beekjes[bewerken | brontekst bewerken]

Omdat de stuwwal voornamelijk uit zand bestaat zakt het regenwater snel in de grond en stroomt het nauwelijks aan de oppervlakte weg. Maar op plaatsen waar (scheefgestelde) rivierkleilagen in de ondergrond liggen kan het regenwater niet door deze kleilagen zakken. Daar waar deze kleilagen dicht aan de oppervlakte liggen komt het regenwater te voorschijn en vormt het bronnetjes en beekjes. Dit verschijnsel zien we zowel aan de west- als aan de oostkant van de stuwwal. Bekende beekjes zijn de filosofenbeek bij Beek en de beek die de watermolen in Plasmolen aandrijft.

In het verleden vestigden zich onder aan de stuwwal bij deze beekjes wasserijen en in Kleve heeft het (voormalige) Kurhaus zijn ontstaan te danken aan de geneeskrachtige werking van het bronwater uit de stuwwal.

Zwerfstenen[bewerken | brontekst bewerken]

In het stuwwalgebied vinden we verschillende soorten zwerfstenen. Noordelijke zwerfstenen die door het landijs uit Scandinavië zijn meegevoerd en zuidelijke zwerfstenen die op ijsschotsen in de rivieren vanuit de Ardennen en de Eifel zijn meegevoerd. De noordelijke zwerfstenen zijn door het landijs achtergelaten tijdens het voorlaatste glaciaal, het Saalien. Dat deze stenen hun oorsprong hebben in Scandinavië is na te gaan door hun kenmerken te vergelijken met die van het gesteente in die gebieden; (petrologie). De grotere zuidelijke zwerfstenen zijn tijdens de glacialen van het Midden-Pleistoceen meegekomen op ijsschotsen in de Maas en de Rijn. Deze ijsschotsen braken waarschijnlijk af van gletsjers die zich hadden gevormd in het zuidelijke stroomgebied van deze rivieren. Sommige zuidelijke zwerfstenen bevatten duidelijke kenmerken van het riviertransport.