Gebruiker:Natuur12/Bernardus Maria Taverne

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Bernardus Maria Taverne
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Algemene informatie
Geboren 23 oktober 1874
Leiden
Overleden 9 maart 1944
Nijmegen
Nationaliteit Nederlandse
Land Nederland
Beroep Jurist
Carrière
1894 – 1897 adjunct-administrateur
1897 – 1909 officier van administratie der 2e klasse
1909 – 1911 substituut-griffier Amsterdam
1911 – onbekend Rechter arrondissementsrechtbank Rotterdam & Amsterdam
1917 – 1921 Hoogleraar Universiteit van Amsterdam
1921 – 1944 raadsheer Hoge raar
1939 – 1944 vicepresidente strafkamer Hoge Raad

Bernardus Maria Taverne (Leiden, 23 oktober 1874Nijmegen 9 maart 1944) was een Nederlands rechtsgeleerde. Hij was vicepresident van de strafkamer van de Hoge Raad en hoogleraar strafrecht en strafvordering verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Bernardus Maria Taverne werd geboren op 23 oktober 1874 in Leiden. Hij was de zoon van Mathieu François Taverne en Anna Maria Franken. In Leiden doorliep hij de hogereburgerschool. Vervolgens deed hij bij de Koninklijke Marine examen voor het behalen van de rang van adspirant-administrateur. Op 1 september 1882 werd hij in deze rang benoemd. Hij bracht een periode van twee jaar op de Hr.Ms. Wachtschip te Willemsoord en werd in die tijd opgeleid. In 1894 werd hij benoemd tot adjunct-administrateur. Zijn benoeming tot officier van administratie der 2e klasse volgde in 1897. In 1900 was hij in Amsterdam gestationeerd en legde hij het staatsexamen af. Ook was hij in de gelegenheid college's te volgen aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Leiden. In 1903 promoveerde hij in Leiden op stellingen. Na een jaar vertrok hij naar Nederlands-Indië waar hij als officier van administratie gestationeerd werd voor een periode van drie jaar. Na terugkeer in Nederland werd hij in Den Haag gedetacheerd. Van 1908 tot en met 1909 was hij redacteur van het Militair-Rechtelijk Tijdschrift. Zijn eerste artikel was getiteld Het achterzeilen als verzwarende omstandigheid bij desertie.

1909 was tevens hij jaar dat hij stopte bij de marine wegens een benoeming als substituut-griffier bij de arrondissementsrechtbank in Amsterdam. Vervolgens werd hij in 1911 rechter bij de arrondissementsrechtbank in Rotterdam. In 1913 kreeg hij dezelfde functie toebedeeld in Amsterdam. Datzelfde jaar richtte hij samen met P.M.F. Bauduin het tijdschrift Nederlandsche Jurisprudentie waarmee het Weekblad van het Recht zijn monopoliepositie verloor. Tot aan zijn dood bleef hij redacteur van dit tijdschrift. Hij verwierf bekendheid door zijn noot onder het elektriciteitsarrest waarmee hij uitdrukkelijk inging tegen de gangbare leer, van onder andere Simons, Noyon en Besier, dat onder "enig goed" alleen stoffelijke zaken vielen die voor wegneming vatbaar waren. Taverne was van mening dat de Rechter 'een handeling, welke onbetwistbaar een diefstalkarakter draagt, ook diefstal noemt, al komt hij daarbij met de letter der wettelijke delictsomschrijving op gespannen voet'.[1]

In 1917 werd hij benoemd tot hoogleraar strafrecht en strafvordering aan de Universiteit van Amsterdam. Het jaar erop aanvaardde hij het ambt met de rede De taak van den strafrechter. Tijdens zijn oratie sprak hij onder de ontwikkeling van de relatie tussen de rechter en de wet. Hij kreeg in 1921 eervol ontslag wegens een benoeming tot raadsheer bij de Hogere Raad waar hij onderdeel uitmaakte van de strafkamer. Wel bleef hij nog tot de zomer van 1922 verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn opvolger was J.V. van Dijck.

De opvatting van Taverne is dat straf een vergelding van schuld is. Ook meende hij dat de schuld alleen bij het misdrijf hoort. Niet bij eerdere delicten of persoonlijke omstandigheden/opvattingen. Deze opvatting kwamen ook naar voren in een in 1924 geschreven pre-advies over de grondslagen van het strafrecht voor de Vereniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder de Katholieken in Nederland. In het pre-advies ging hij in op de rechtsfilosofische begrippen schuld, onschuld en onrecht.

Hij was als raadsheer betrokken bij de totstandkoming van het veelbesproken audit-arrest. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat getuigenverklaringen die buiten de terechtzitting om zijn gedaan ook als wettig bewijsmiddel kunnen gelden. Het zogenoemde testimonium de auditu.[2] In 1939 werd hij benoemd tot vice-president van de strafkamer van de Hoge Raad. Tijdens de bezetting maakte hij ook onderdeel uit van de speciale economische kamer. In 1941 werd de pensioenleeftijd van rechters verlaagd van 70 naar 65 jaar maar Arthur Seyss-Inquart maakte voor Taverne een uitzondering zodat hij tot zijn dood aan kon blijven.

Taverne overleed op 9 maart 1944 in Nijmegen.

Publicaties (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

  • Enkele gebreken van de gerechtelijke schriftespertise in Nederland met eenige conclusies ten aanzien van het gerechtelijk vooronderzoek in strafzaken (ca. 1935).
  • Praeadviezen over de grondslagen van het strafrecht (1924).
  • Het wetsontwerp M.O. en het Grieksch (1923).
  • De taak van den strafrechter (1918, oratie).
  • Het achterzeilen als verzwarende omstandigheid bij desertie (1908).

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  • W.M. Peletier (1979). Taverne, Bernardus Maria (1874-1944), in: Biografisch Woordenboek van Nederland
  • Taverne, Prof. Mr. Bernardus Maria, in: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, p. 1449
  • J. F. Nijboer (1985). B.M. Taverne: onbescheiden magistraat, in: Delikt & Delinkwent, 15, afl. 8 p. 716 t/m 731
  • J. M. van Bemmelen & W. P. J. Pompe (1946). J. Simon van der AA en G. M. Taverne, in: Tijdschrift voor Strafrecht, p. 6 t/m 13
  • Profiel Album Academicum
  1. Noot Taverne onder HR 23 mei 1921, NJ 1921, p. 564.
  2. HR 20 december 1926, NJ 1927, p. 85