Gebruiker:Okars/Snaphaan

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een snaphaan, vuursteenmusket of vuursteengeweer (Engels: flintlock of firelock, Duits: Flinte, Frans: fusil) is een gladloops voorlaadgeweer met als ontstekingsmechanisme een vuursteenslot. De snaphaan is de directe opvolger van het musket, hoewel beide wapens lange tijd naast elkaar in dienst zijn geweest.

Het wapen werd halverwege de zeventiende eeuw ingevoerd in de krijgsmachten van de meeste Europese landen en verdrong uiteindelijk het lontslotmusket en de piek als hoofdwapen van de soldaat. De snaphaan bleef, vrijwel ongewijzigd, tot het midden van de negentiende eeuw in gebruik.

Etymologie en naamgeving[bewerken | brontekst bewerken]

Snaphaan is de algemene Nederlandse aaduiding voor een gladloops lang vuurwapen voor militair gebruik, die met een vuursteenslot wordt ontstoken. De naam is afkomstig van het snaphaanslot, een specifiek type vuursteenslot die in de zestiende eeuw werd geïntroduceerd. Hoewel het snaphaanslot het lontslot niet heeft kunnen vervangen voor militair gebruik, ging de naam wel over op alle militaire vuursteengeweren. Dit was voornamelijk om deze te kunnen onderscheiden van het met het lontslot uitgeruste musket, die nog lang naast de snaphaan in gebruik bleef.

Nadat de snaphaan in de 18e eeuw het musket en de piek had verdrongen als infanteriewapen, werd het woord (schiet)geweer synoniem aan snaphaan. Nadat voor de soldaat het zogenaamde zijgeweer (de degen, later sabel of lange dolk) wegviel, omdat de snaphaan met bajonet effectief genoeg bleek, veranderde de betekenis van het woord geweer van algemeen wapen in specifiek het lange vuurwapen.

Opvallend genoeg werd het getrokken geweer, die in de 19e eeuw aanvankelijk mondjesmaat werd ingevoerd in de Nederlandse krijgsmacht, aanvankelijk met bus of buks aangeduid. Pas toen het standaard infanteriewapen van trekken en velden werd voorzien, verviel deze term voor militair gebruik.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Het musket was het eerste vuurwapen op het slagveld dat massaal werd gebruikt. Het wapen was aanvankelijk zeer zwaar en onhandelbaar, waardoor het met een ondersteunende vork (furket) moest worden gebruikt. Musketten werden naarmate de wapentechniek vorderde, steeds lichter, waarbij vooral de lade en de loop aan gewicht inleverden. Het wapen werd daardoor ook slanker. Het lontslot bleef echter een probleem die geen gemakkelijke oplossing kende.

Hoewel ontstekingsmechanismen op basis van vuursteen al langer bekend waren, vooral het radslot, bleven de krijgsmachten van de meeste Europese landen gedurende de zestiende en zeventiende eeuw vasthouden aan het lontslot voor de infanterie. Radslotpistolen waren wel gewild bij de cavalerie, de marine en bij piekeniers, maar de schutters (roerdragers en musketiers) bleven gebruik maken van het lontslot. Hiervoor werden verschillende redenen aangedragen: het lontslot was goedkoop, was zeer effectief en was eenvoudig door de soldaat zelf te onderhouden en repareren. Bovendien waren de tactieken en manoeuvres voor soldaten met vuurwapens om de langdurige laadprocedure van het musket heen gebouwd. Volgens sommige bronnen speelde conservatief denken ook een grote rol bij het in gebruik houden van het lontslotmusket.

Pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw begon men de voordelen van vuursteenontsteking voor militair gebruik op waarde te schatten. Een vuursteenslot werkt een stuk beter in vochtige omstandigheden en er was geen open vuur (een smeulende lont) aanwezig bij het herladen van de wapens. Dat herladen ging bij een snaphaan een stuk sneller dan bij een musket: een geoefend schutter kon vier schoten per minuut lossen met een snaphaan, tegen slechts één of twee met een musket. Zeker na de introductie van papieren patronen, waar kruit en kogel in één verpakking zaten, betekende dit een enorme vooruitgang in laadsnelheid en in de procedure die hiervoor gevolgd moest worden.

Toen de vuursteensloten zelf eenvoudig genoeg werden voor onderhoud te velde, en betrouwbaar genoeg werden geacht voor het krijgsbedrijf, werd uiteindelijk de overstap gemaakt. Het Engelse doglock, het Spaanse Miquelet-slot en het Franse slot (of batterijslot) werden de standaard vuursteensloten op de Europese vuurwapens. In 1671 introduceerde de Franse koning Lodewijk XIV als eerste een regiment fusiliers, soldaten bewapend met een geweer met Frans vuursteenslot en een bajonet.

Uiteindelijk, omstreeks 1700, verdrong de snaphaan de laatste lontslotmusketten. De gelijktijdige invoering van de bajonet maakte de piekenier eveneens overbodig, zodat de snaphaan overbleef als enige hoofdwapen van de infanterie.

De snaphaan bleef gedurende de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw in gebruik. In die tijd werd het wapen nauwelijks gewijzigd. Alleen de laadstok, die eerst van hout was, werd uiteindelijk van ijzer en kreeg een hol uiteinde, zodat ze de kogel niet al te zeer zou vervormen bij het aanstampen.

Werking en gevolgen op het slagveld[bewerken | brontekst bewerken]

De snaphaan was een onzuiver wapen en daarom niet geschikt voor de jacht of het sportschieten. Snaphanen kwamen daardoor vrijwel uitsluitend in de krijgsmacht voor.

Daarna werd het vervangen door het percussiegeweer of slaggeweer.

[[Categorie:Geweer]] [[Categorie:Vuurwapen]] [[Categorie:Historisch wapen]] In de zestiende en zeventiende eeuw werden er andere ontstekingsmechanismen ontwikkeld, zoals het lontslagslot, het tondelslot, het radslot en (vele varianten van) het vuursteenslot. Jagers, privéwapenbezitters en sportschutters stapten snel over op deze nieuwe sloten, maar de musketiers van de meeste Europese legers bleven tot het eind van de zeventiende eeuw het lontslot gebruiken. Het lontslot was erg goedkoop en eenvoudig door de musketiers zelf te onderhouden en repareren. Pas omstreeks 1690 werd de geweer met vuursteenslot standaard en zou dit tot ver in de negentiende eeuw blijven.

Het geweer begon, door de nieuwe technologieën en de bijkomende hogere vuursnelheid, een steeds grotere rol te spelen op het slagveld. Toen omstreeks 1700 ook de bajonet werd ingevoerd, waardoor het geweer ook als speer gebruikt kon worden, verdween ook de piek van het slagveld en had het geweer het rijk vrijwel voor zich alleen.