Gebruiker:Zomerklokje/Poesjkin

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Aleksandr Poesjkin
Poesjkin door Orest Kiprenski, 1827
Algemene informatie
Volledige naam Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin
Geboren 6 juni 1799
Geboorteplaats Moskou
Overleden 10 februari 1837
Overlijdensplaats Sint-Petersburg
Land Rusland
Handtekening Handtekening
Werk
Jaren actief 1811-1837
Genre Poëzie, proza, toneel
Stroming Romantiek
Invloeden Lord Byron
Bekende werken Jevgeni Onegin

Mozart en Salieri
De bronzen ruiter
Schoppenvrouw

Portaal  Portaalicoon   Literatuur
Kunst & Cultuur
Aleksandr Poesjkin, Zelfportret met duivel, 1829

Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

Proza[bewerken | brontekst bewerken]

  • 1827 De moor van Peter de Grote (onvoltooid)
  • 1831 Verhalen van wijlen Ivan Petrovitsj Belkin (verhalenbundel)
    • Wijlen Ivan Petrovitsj Belkin
    • Het schot
    • De sneeuwstorm
    • De doodkistenmaker
    • De stationhouder
    • Het boerenfreuletje
  • 1834 Schoppenvrouw (kort verhaal)
  • 1834 Kirdzjali (kort verhaal)
  • 1834 De geschiedenis van Poegatsjovs opstand
  • 1836 De kapiteinsdochter (historische roman)

Poëzie[bewerken | brontekst bewerken]

  • 1817 Vrijheid
  • 1818 Aan Tsjaadajev
  • 1820 Roeslan en Ljoedmila
  • 1821 De gevangene van de Kaukasus
  • 1823 De fontein van Bachtsjisaraj
  • 1824 Zigeuners
  • 1825 Graaf Noelin
  • 1829 Poltava
  • 1830 Mijn stamboom (gedicht als antwoord op de laster, gericht op zijn afkomst)
  • 1830 Het kleine huis in Kolomna
  • 1830 De vertelling van de priester en zijn knecht Balda
  • 1831 De vertelling van tsaar Saltan
  • 1832 Jevgeni Onegin (roman in verzen)
  • 1833 Angelo
  • 1833 De bronzen ruiter
  • 1833 De vertelling van de visser en de vis
  • 1833 Het verhaal van de dode prinses
  • 1834 De vertelling van de gouden haan

Drama[bewerken | brontekst bewerken]

  • 1830 Kleine tragediën
  • 1831 Boris Godoenov

Non-fictie[bewerken | brontekst bewerken]

  • 1830 De dichter en de massa

Kladjes[bewerken | brontekst bewerken]

Roeslan en Ljoedmila (gedicht)[bewerken | brontekst bewerken]

Geciteerd of vermeld in andere werken:

  • Jevgeni Onegin -> vriend van R&L
  • De drie zusters -> slot (tijdens duel): Masja prevelt de openingsregels
  • Zamjatin, Mamaj

Jevgeni Onegin[bewerken | brontekst bewerken]

Omdat Poesjkin in zijn poëzie speelt met klank en ritme, wordt zijn poëzie vaak als onvertaalbaar gezien. Een voorbeeld daarvan is strofe 1, XLIX. De openingszin klinkt in het Russisch als een aanstormende golf: Adriatíetsjeskieje vólny![1]

Origineel gedicht in het Russisch

XLIX.
Адриатические волны,
О, Брента! нет, увижу вас,
И, вдохновенья снова полный,
Услышу ваш волшебный глас!
Он свят для внуков Аполлона;
По гордой лире Альбиона
Он мне знаком, он мне родной.
Ночей Италии златой
Я негой наслажусь на воле,
С венециянкою младой,
То говорливой, то немой,
Плывя в таинственной гондоле, —
С ней обретут уста мои
Язык Петрарки и любви.

Letterlijke vertaling

XLIX.
Adriatische golven
O, Brenta!
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x

Winteravond[bewerken | brontekst bewerken]

https://ru.wikisource.org/wiki/Александр_Сергеевич_Пушкин
https://ru.wikisource.org/wiki/Стихотворения_Пушкина_1809—1825
https://ru.wikisource.org/wiki/Зимний_вечер_(Пушкин)
https://ru.wikisource.org/wiki/К_***_Керн_(Пушкин)
https://ru.wikisource.org/wiki/Элегия_(Я_видел_смерть;_она_в_молчаньи_села_—_Пушкин)


Winteravond
Oorspronkelijke titel Зимний вечер
Auteur Aleksandr Poesjkin
Land Keizerrijk Rusland
Oorspronkelijke taal Russisch
Uitgiftedatum origineel 1825
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Winteravond is een gedicht van Aleksandr Poesjkin uit 1825. Hij richt zich hierin tot zijn oude kindermeisje (njanja) en beschrijft een winteravond waarop ze samen in een bouwvallige hut zitten terwijl buiten een sneeuwstorm woedt.

Het gedicht bestaat uit vier strofen van acht verzen. De laatste strofe herhaalt het eerste kwatrijn van de eerste strofe, gevolgd door het eerste kwatrijn van de derde strofe. Poesjkin had een voorkeur voor de jambische tetrameter, maar in dit geval koos hij voor versregels van vier trocheeën, waarschijnlijk omdat deze versvoet werd geassocieerd met de traditionele Russische volkspoëzie. Hij wilde zo de sfeer oproepen van de avonden in zijn kindertijd toen zijn njanja hem de sprookjes vertelde die als inspiratiebron dienden voor enkele van zijn verhalende gedichten, zoals Roeslan en Ljoedmila.

Origineel gedicht in het Russisch

Буря мглою небо кроет,
Вихри снежные крутя;
То, как зверь, она завоет,
То заплачет, как дитя,
То по кровле обветшалой
Вдруг соломой зашумит,
То, как путник запоздалый,
К нам в окошко застучит.

Niet-metrische vertaling

De storm hult de hemel in duisternis en
draait de sneeuwwervelingen in het rond.
Soms brult ze als een beest,
Soms huilt ze als een kind,
Soms raast ze opeens door het riet
op het bouwvallige dak,
Soms, als een late reiziger,
klopt ze op ons raam.

Наша ветхая лачужка
И печальна и темна.
Что же ты, моя старушка,
Приумолкла у окна?
Или бури завываньем
Ты, мой друг, утомлена,
Или дремлешь под жужжаньем
Своего веретена?

Onze vervallen hut
Is donker en droefgeestig.
Waarom is je stem, mijn oudje,
Verstomd daar bij raam?
Ben je door het huilen van de storm
Vermoeid geraakt, mijn lieve,
Of heeft je snorrende spindel
Je zachtjes in slaap gewiegd?

Выпьем, добрая подружка
Бедной юности моей,
Выпьем с горя; где же кружка?
Сердцу будет веселей.
Спой мне песню, как синица
Тихо за морем жила;
Спой мне песню, как девица
За водой поутро шла.

Laten we drinken, goede vriendin
Van mijn vreugdeloze jeugd,
We verdrinken ons leed; waar is de kroes?
Het zal ons hart opbeuren.
Zing me het lied van de mees
Die rustig woonde voorbij de zee;
Zing me het lied van het meisje
Dat 's ochtends water ging halen.

Буря мглою небо кроет,
Вихри снежные крутя;
То, как зверь, она завоет,
То заплачет, как дитя.
Выпьем, добрая подружка
Бедной юности моей,
Выпьем с горя; где же кружка?
Сердцу будет веселей.

De storm hult de hemel in duisternis en
draait de sneeuwwervelingen in het rond.
Soms brult ze als een beest,
Soms huilt ze als een kind.
Laten we drinken, goede vriend
Van mijn vreugdeloze jeugd,
We verdrinken ons leed; waar is de kroes?
Het zal ons hart opbeuren.

Eerste strofe:

Буря мглою небо кроетб,
Вихри снежные крутя;
То, как зверь, она завоет,
То заплачет, как дитя,
То по кровле обветшалой
Вдруг соломой зашумит,
То, как путник запоздалый,
К нам в окошко застучит.

De storm hult de hemel in duisternis en
draait de sneeuwwervelingen in het rond.
Soms brult ze als een beest,
Soms huilt ze als een kind,
Soms raast ze opeens door het riet
op het bouwvallige dak,
Soms, als een late reiziger,
klopt ze op ons raam.

Tweede strofe:

Наша ветхая лачужка
И печальна и темна.
Что же ты, моя старушка,
Приумолкла у окна?
Или бури завываньем
Ты, мой друг, утомлена,
Или дремлешь жужжаньем
Своего веретена?

Onze vervallen hut
Is somber en donker.
Waarom, mijn lieve oudje,
Is je stem verstomd daar bij raam?
Ben je door het huilen van de storm
Vermoeid geraakt, mijn lieve,
Of heeft je snorrende spindel
Je zachtjes in slaap gewiegd?

Буря мглою небо кроетб,
Вихри снежные крутя;
То, как зверь, она завоет,
То заплачет, как дитя,
То по кровле обветшалой
Вдруг соломой зашумит,
То, как путник запоздалый,
К нам в окошко застучит.

De storm hult de hemel in duisternis en
draait de sneeuwwervelingen in het rond.
Soms brult ze als een beest,
Dan weer huilt ze als een kind,
Dan weer raast ze opeens door het riet
op het bouwvallige dak,
Dan weer, als een late reiziger,
klopt ze op ons raam.

doen men screef MCCCXX en een
leijt men van mij den eersten steen
daer na MCCC en twe en tachtich
was ic wolmact so men siet waerachtich

Originele tekst (1827)

Sah ein Knab’ ein Röslein stehn,
Röslein auf der Heiden,
War so jung und morgenschön,
Lief er schnell es nah zu sehn,
Sah’s mit vielen Freuden.
Röslein, Röslein, Röslein roth,
Röslein auf der Heiden.

Knabe sprach: ich breche dich,
Röslein auf der Heiden!
Röslein sprach: ich steche dich,
Daß du ewig denkst an mich,
Und ich will’s nicht leiden.
Röslein, Röslein, Röslein roth,
Röslein auf der Heiden.

Und der wilde Knabe brach
’s Röslein auf der Heiden;
Röslein wehrte sich und stach,
Half ihm doch kein Weh und Ach,
Mußt’ es eben leiden.
Röslein, Röslein, Röslein roth,
Röslein auf der Heiden.

Vertaling

Zag een knaap een roosje staan,
Roosje op de heide,
't Was zo mooi als ochtendmaan,
Liep hij om 't dichtbij te zien,
Bezag 't met grote vreugde.
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide.

't Knaapje sprak: "ik breek jou wel,
Roosje op de heide,"
't Roosje sprak: "ik steek jou wel,
Opdat je eeuwig aan mij denkt,
Ik sta niet toe dat jij mij krenkt."
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide.

En het wilde knaapje brak
't Roosje op de heide;
Roosje weerde zich en stak,
't hielp haar niets, en ze moest mak
Het allemaal belijden.
Roosje, roosje, roosje rood,
Roosje op de heide.

De nardos nevelt op uit gulden vat bij vat,
En wolkt om de odalisken, die, verdroomd, ontwaken,
Gevlijd op elpen sponde, op kussens van scharlaken.
Het blonde zonlicht tintelt in 't porfieren bad.

De sluyers slieren neêr, nu loom zij die onthaken,
En rozenvoeten rimplen reeds het glinstrend glad.
Heur amberkleuren marmren zich in 't koele nat,
Nu blos na blos als over 't bleeke geel komt blaken.

Hoe minnensmoê die maagden aan den boord van 't bekken
De albasten leden in het mollig purper strekken,
Terwijl zij wringend haar omflonkerde armen rekken!

Ze luiken de oogen, want de zon laat alles vonklen:
Een paerlenweelde schijnt de baadsters als te omkronklen,
En 't blauwt in haar saffieren, 't bloedt in heur karbonklen...