Arrest Nordsee

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Nordsee
Datum 23 maart 1982
Partijen Nordsee Deutsche Hochseefischerei GmbH tegen Reederei Mond Hochseefischerei Nordstern AG & Co
Zaak   102/81
Instantie Europees Hof van Justitie
Adv.-gen. G. Reischl[1]
Procedure prejudiciële vraag uit Duitsland
Procestaal Duits
Regelgeving   art. 177 EEG-verdrag
Onderwerp   prejudiciële vraag
Vindplaats   Jur. 1982, p. 01095
ECLI   ECLI:EU:C:1982:107
CELEX   61981CJ0102

Het arrest Nordsee is een uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 23 maart 1982 (zaak 102/81), inzake een verzoek van een arbiter om een prejudiciële beslissing.

Casus en procesverloop[bewerken | brontekst bewerken]

Enkele rederijen zouden in een gezamenlijk bouwprogramma 13 visserijschepen gaan bouwen; de te verlenen subsidie zou worden verdeeld in 13 gelijke delen, om pro rato (per schip) onderling te worden verdeeld. Er werden slechts 6 subsidieaanvragen gehonoreerd; de andere aanvragen zijn ingetrokken of afgewezen. Rederij Nordsee eiste zijn aandeel in de verleende subsidie, voor schepen die niet werden gebouwd.

In de overeenkomst was een arbitragebeding opgenomen, zodat een arbiter werd aangewezen. De arbiter heeft het Hof van Justitie verzocht om een prejudiciële beslissing.

Rechtsvraag[bewerken | brontekst bewerken]

Is het Hof bevoegd om een prejudiciële beslissing te geven op verzoek van een arbiter? (Neen.)

Is een Duits scheidsgerecht dat niet naar billijkheid, doch volgens de wet heeft te beslissen en welks beslissing tussen de partijen dezelfde werking heeft als een in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis (par 1040 ZPO), krachtens artikel 177, lid 2, EEG-verdrag[2] bevoegd het Hof (...) om een prejudiciële uitspraak te verzoeken?

Uitspraak Hof[bewerken | brontekst bewerken]

Een arbiter is geen rechterlijke instantie in de zin van artikel 177 EEG-verdrag.

[dictum] Het Hof is niet bevoegd op de door de arbiter gestelde vragen uitspraak te doen.