Arrest Costa/ENEL

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Costa / ENEL
Datum 15 juli 1964
Partijen Flaminio Costa / ENEL
Zaak   6/64
Instantie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
Rechters A.M. Donner (president), Ch.L. Hammes, A. Trabucchi, L.J.B. Delvaux, R. Rossi, R. Lecourt, W. Strauss
Adv.-gen. M. Lagrange[1]
Procedure prejudiciële vraag uit Italië
Procestaal Italiaans
Regelgeving   Verdrag van Rome
Onderwerp   autonome rechtsorde; directe doorwerking EG-recht
Vindplaats   Jur. 1964, p. 1203
ECLI   ECLI:EU:C:1964:66
CELEX   61964CJ0006

Het arrest Costa/ENEL is een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1964 (zaak 6/64), welke betrekking heeft op de suprematie van het Europees Gemeenschapsrecht over nationale wetgeving van een lidstaat.

Casus en procesverloop[bewerken | brontekst bewerken]

De advocaat Flaminio Costa had aandelen in Edisonvolta, een kleine elektriciteitsmaatschappij die door een Italiaanse nationalisatiewet werd ingelijfd bij ENEL. In een gerechtelijke procedure inzake zijn elektriciteitsrekening verzocht Costa bij incidentele vordering om toepassing van artikel 177 EEG-verdrag, om de nationalisatiewet door het Hof van Justitie te laten toetsen aan het gemeenschapsrecht. De kantonrechter te Milaan verzocht het Hof om een prejudiciële beslissing met de vraag of de Italiaanse wet aangaande nationalisatie van de elektriciteitsproductie en -distributie van ENEL verenigbaar was met een aantal bepalingen van het Verdrag van Rome. De Italiaanse regering liet aan het Hof weten de eigen nationalisatiewet belangrijker te achten dan de eerdere nationale wet waarbij het Verdrag van Rome als nationale wet was aangenomen.

Uitspraak Hof[bewerken | brontekst bewerken]

Het Hof stelde dat de nationalisatiewet niet in strijd was met het EEG-verdrag. De invloed van deze uitspraak zit echter in een ander element. Zeer bepalend was de uitspraak van het Hof, waar het, tegen de Italiaanse regering in, stelde dat het Europees recht voorrang heeft boven het nationaal recht van de lidstaten, omdat het Europees recht vereist dat regels in alle lidstaten op dezelfde wijze moeten worden toegepast. De uitspraak impliceerde dat deze suprematie niet alleen in landen met een monistische, maar tevens met een dualistische traditie ten opzichte van internationaal recht geldt. Het Verdrag van Rome heeft dus een eigen autonome rechtsorde in het leven geroepen.