Dikkopje (vis)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dikkopje (vis)
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2020)
Dikkopje (vis)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Superklasse:Osteichthyes (Beenvisachtigen)
Klasse:Actinopterygii (Straalvinnigen)
Orde:Perciformes (Baarsachtigen)
Familie:Gobiidae (Grondels)
Onderfamilie:Gobiinae
Geslacht:Pomatoschistus
Soort
Pomatoschistus minutus
Pallas, 1770
Originele combinatie
Gobius minutus Pallas, 1770
Synoniemen
Lijst
  • Gobius cobitiformis Kessler, 1874
  • Gobius ekstromii Günther, 1861
  • Gobius elongatus Canestrini, 1862
  • Gobius gracilis Cabrera, Pérez & Haenseler, 1868
  • Gobius gracilis Jenyns, 1835
  • Gobius taalmankipii Hubrecht, 1877
  • Gobius unipunctatus Parnell, 1838
  • Pomatoschistus minutus elongatus (Canestrini, 1862)
  • Pomatoschistus minutus minutus (Pallas, 1770)
  • Gobius minutus guitelli Le Danois, 1913
  • Gobius minutus major Heincke, 1880
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Dikkopje (vis) op Wikispecies Wikispecies
(en) World Register of Marine Species
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Vissen

Het dikkopje (Pomatoschistus minutus) is een vis uit de familie van de grondels (Gobiidae) die in Europese kustwateren voorkomt, van de Oostzee tot in de Middellandse Zee.

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Het dikkopje is een klein visje, tussen de 6 en 10 cm lang. Meestal is het zandkleurig of bruin gekleurd. Bij de mannetjes zit er achter op de rugvin een donkere vlek met witte rand, die vooral in de paartijd goed te zien is.

Het dikkopje wordt ongeveer 2 jaar oud.

Leefwijze[bewerken | brontekst bewerken]

Het voedsel van het dikkopje bestaat uit kreeftachtigen en vislarven.

De paartijd is van maart tot en met juni. De eitjes worden dan afgezet op stenen en ook wel in het binnenste van schelpen. De mannetjes waken over de eitjes.

Genetisch onderzoek van het rodopsinegen toonde aan dat de verschillende populaties van dikkopjes via hun DNA aangepast zijn aan de lokale lichtomstandigheden. Zo blijken dikkopjes goed aangepast te zijn aan de hoge troebelheid van de Oostzee en de lagunes van de Middellandse Zee, en aan het meer blauwe licht in de Golf van Biskaje en langs de kusten van Spanje en Portugal. De dikkopjes van de Noordzee houden er dan weer via een combinatie van verschillende genetische varianten een aparte strategie op na om zich aan de plaatselijke onstabiele lichtomstandigheden aan te passen.[2][3]