Naar inhoud springen

Mermitelocerus schmidtii

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Den Hieperboree (overleg | bijdragen) op 28 mrt 2020 om 21:14. (-/- specieslink in infobox (niet aangetroffen), sp, stijl)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Mermitelocerus schmidtii
Mermitelocerus schmidtii
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Orde:Hemiptera (Halfvleugeligen)
Onderorde:Heteroptera (Wantsen)
Familie:Miridae (Blindwantsen)
Geslacht:Mermitelocerus
Reuter, 1908
Soort
Mermitelocerus schmidtii
(Fieber, 1836)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Insecten

De essenprachtblindwants (Mermitelocerus schmidtii) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Franz Xaver Fieber in 1836.

Uiterlijk

De redelijk ovale, lichtgroene wants is altijd macropteer (langvleugelig) en kan 7,5 tot 8 mm lang worden. De lichtgroene voorvleugels zijn lichtbehaard en hebben in de lengte zwarte lijnen. De kop is ook groen en heeft twee zwarte strepen die naar elkaar toe lopen. Het scutellum is ook groen en heeft zwarte randen en een zwarte streep over het midden. Ook het halsschild is lichtgroen van kleur met twee zwarte stippen en een zwarte dwarsstreep. Het doorzichtige deel van de voorvleugels is donker met lichtgroene aders. Van de antennes is het eerste segment en het onderste stuk van het tweede segment groen of oranje. Van het tweede segment is een gedeelte zwart. De laatste twee segmenten zijn volledig zwart. De dijen van de grotendeels groene pootjes zijn oranje en de schenen hebben zwarte stekeltjes.

Leefwijze

De soort kent een enkele generatie per jaar en komt als eitje de winter door. De wantsen kunnen van mei tot juli langs bosranden gevonden worden op loofbomen zoals bijvoorbeeld es (Fraxinus excelsior), sporkehout (Rhamnus frangula) en meidoorn (Crataegus) of op de planten onder deze bomen op bijvoorbeeld brandnetel (Urtica dioica). Ze eten van de bloeiwijzen en voeden zich verder met rupsen van vlinders en kleine insecten zoals bladluizen en bladvlooien.

Leefgebied

De soort is in Nederland zeer zeldzaam. Het verspreidingsgebied is Palearctisch, van Europa tot de Kaukasus in Azië.

Externe link

  • Kaarten met waarnemingen: