Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Catilinarische samenzwering

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Catilinarische samenzwering is de naam gegeven aan twee samenzweringen ten tijde van de Romeinse Republiek, waarvan Lucius Sergius Catilina de spilfiguur was (of zou zijn geweest).

De eerste Catilinarische samenzwering[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste Catilinarische samenzwering was een (vermeend) complot om de consuls van het jaar 65 v.Chr. te vermoorden en de macht te grijpen. Het is onwaarschijnlijk dat Catilina zou zijn betrokken in de zogenaamde eerste Catilinarische samenzwering en zelf of deze effectief heeft bestaan.

Naar alle waarschijnlijkheid was Catilina niet betrokken in de zogenaamde eerste Catilinarische samenzwering, hoewel verschillende historische bronnen hem ermee in verband brengen. Er lijkt niet een eenduidig verslag te zijn geweest waarop al onze bronnen zich baseerden, maar het lijkt eerder dat onze bronnen zich baseren op een aantal geruchten die de ronde deden over verschillende politieke figuren in een poging hun naam te besmeuren. Met betrekking tot Catilina komt veel van onze informatie uit Cicero’s redevoering In Toga Candida, dewelke hij gaf tijdens zijn verkiezingscampagne in 64 v.Chr. Er zijn echter enkel maar fragmenten van deze toespraak overgeleverd in de latere werken van Asconius Pedianus.

In 64 v.Chr. werden de consules designati voor 65 v.Chr. (de aangewezen consuls voor het volgende jaar), Publius Autronius Paetus en Publius Cornelius Sulla, verhinderd hun ambt op te nemen omdat ze waren veroordeeld voor ambitus, electorale corruptie, onder de Lex Acilia Calpurnia.[1] Zodus werden de twee andere leidende kandidaten, Lucius Manlius Torquatus en Lucius Aurelius Cotta, in een tweede verkiezingsronde verkozen en deze zouden op 1 januari 65 v.Chr. hun ambt opnemen. Het wordt gesuggereerd dat Catilina, aangespoord door het feit dat hij zich dat jaar geen kandidaat mocht stellen voor het consulaat, samenzweerde met Gnaius Calpurnius Piso en de voormalige consules designati om meerdere senatoren en de nieuwe consuls op de dag van hun ambtsaanvaarding te vermoordeb. Dan zouden ze zichzelf tot consuls voor dat jaar uitroepen en Piso zou worden uitgezonden om de provincies in Hispania te organiseren.[2] Suetonius beweert daarentegen dat Julius Caesar en Marcus Licinius Crassus Dives deze samenzwering aanstuurden, maar maakt geen gewaag van Catilina's betrokkenheid. In plaats van het consulaat op te nemen, werd Crassus ervan beschuldigd het plan te hebben opgevat om zelf dictator te worden en om Caesar tot zijn magister equitum te benoemen.[3]

In 62 v.Chr., na Catilina's dood, verdedigde Cicero Publius Sulla in het gerechtshof nadat hij werd aangeklaagd als lid van de tweede samenzwering. Teneinde zijn cliënt vrij te pleiten van enige implicatie in de eerste Catilinarische samenzwering, legde hij de schuld volledig bij Catilina die, hem goed uitkomend, in de voorgaande maanden openlijk oorlog had gevoerd tegen de Romeinse Republiek in the previous months.[4] Publius Sulla werd uiteindelijk vrijgesproken, Catilina's naam werd nog meer besmeurd en Cicero ontving een grote lening om een huis te kopen.[5] Het is niet duidelijk wie deelnam aan deze vermeende samenzwering, daar de verschillende bronnen verschillende personen beschuldigen, maar Catilina's associatie met deze lijkt te zijn ontstaan na de tweede Catilinarische samenzwering. Cicero's beschuldigingen voorafgaand aan 63 v.Chr. zijn waarschijnlijk ongegrond, aangezien er in Rome geen straf op laster stond. Bovendien had Catilina geen echt motief om deel te nemen aan deze samenzwering, in het bijzonder omdat hem toen nog maar weinig was ontzegd. Hij had nog steeds de ambitie om het jaar daarop via wettelijke weg het consulaat te verwerven en de samenzwering bestond uit het vermoorden van de consul, Manlius Torquatus, die Catilina steunde.

De tweede Catilinarische samenzwering[bewerken | brontekst bewerken]

De tweede Catilinarische samenzwering was een complot, beraamd door Catilina met de hulp van een groep aristocraten en ontevreden veterani, om de Romeinse Republiek omver te werpen. In 63 v.Chr. bracht de toenmalige consul, Marcus Tullius Cicero, het complot aan het licht waardoor Catilina zich gedwongen zag om uit Rome te vluchten.

Begin van de samenzwering[bewerken | brontekst bewerken]

Cicero Denouncing Catilina door Cesare Maccari.

Catilina begon nog verscheidene andere mannen van de ordo senatorius en ordo equester voor zijn samenzwering te winnen en vele van de andere leidende samenzweerders waren net als hem met gelijkaardige politieke problemen geconfronteerd geweest in de Senaat.[6] Publius Cornelius Lentulus Sura, de meest invloedrijke samenzweerder na Catilina, was consul in 71 v.Chr., maar werd het jaar daarop tijdens een politieke zuiveringsactie door de censors op beschuldiging van losbandigheid uit de senaat verwijderd.[7] Publius Autronius Paetus was ook betrokken in hun complot, aangezien het hem verboden was nog langer een ambt te bekleden in Rome. Een andere leidende samenzweerder, Lucius Cassius Longinus, die in 66 v.Chr. samen met Cicero praetor was, sloot zich aan bij de samenzwering nadat hij er net als Catilina niet was in geslaagd om in 64 v.Chr. naar het consulaat te dingen. Tegen de tijd dat de verkiezingen worden gehouden, werd hij zelfs niet langer beschouwd als een iemand die kans maakte deze te winnen. Gaius Cethegus, een relatief jonge man ten tijde van de samenzwering, stond bekend voor zijn gewelddadige inborst. Zijn ongeduld voor snelle politieke vooruitgang verklaart mogelijk zijn betrokkenheid in de samenzwering.[8] Onder de samenzweerders bevonden zich verschillende andere patriciërs en plebejers, die omwille van verschillende redenen uit het politieke systeem waren geweerd. Velen van hen streefden naar het herstel van hun status als senators en hun verloren politieke macht.

Catilina had aanvankelijk door zijn belofte van schuldverlichting vele armen samen met een groot deel van de veterani van Lucius Cornelius Sulla achter zich gekregen.[9] Schulden waren nog nooit zo hoog geweest als in 63 v.Chr., aangezien de voorgaande decennia aan oorlog hadden geleid tot een periode van economische teruggang doorheen heel het Italische platteland.[10] Verscheidene plebejische boeren verloren hun boerderijen en waren gedwongen naar de stad te verhuizen, waar ze het aantal armen in de stad deden aanzwellen.[11] Sulla's veterani kenden eveneens economische moeilijkheden. In de hoop hun verborgen te herwinnen, waren deze bereid zich in een oorlog achter een volgende figuur als Sulla te scharen. Daarom schoolden velen van het plebs zich gretig rond Catilina en steunden hem in de hoop dat hij hun schulden kwijtschold.

Verloop van de samenzwering[bewerken | brontekst bewerken]

Catilina zond Gaius Manlius, een centurio uit Sulla’s oude leger, erop uit om de samenzwering te leiden in Etrurië waar hij een leger op de been bracht. Anderen werden uitgezonden om de samenzwering te helpen in belangrijke locaties in heel Italië en zelfs een beperkte slavenopstand, die uitbrak in Capua, werd gesteund. Terwijl burgerlijke onrust op het platteland de kop opstak, maakte Catilina de laatste voorbereidingen voor de samenzwering in Rome.[12] Hun plannen bestonden ondermeer uit brandstichting en het vermoorden van een groot deel van de senatoren, waarna ze zich zouden aansluiten bij het leger van Manlius. Tenslotte zouden ze naar Rome terugkeren en de macht grijpen. Om hun plannen in beweging te zetten, zouden Gaius Cornelius en Lucius Vargunteius op 7 november 63 v.Chr. vroeg in de ochtend Cicero vermoorden, maar Quintus Curius, een senator, die uiteindelijke een van Cicero’s belangrijkste informanten zou worden, waarschuwde Cicero voor deze bedreiging via zijn minares Fulvia. Gelukkig voor Cicero wist hij die morgen aan de dood te ontsnappen door bewakers te plaatsen aan de ingang van zijn huis die de samenzweerders wisten af te schrikken.[13]

De volgende dag riep Cicero de Senaat bijeen in de tempel van Jupiter Stator en omsingelde het met gewapende bewakers.[14] Tot zijn grote verbazing was Catilina zelf ook aanwezig op de zitten waarin Cicero voor de verzamelde Senaat zijn afkeuring over hem uitsprak. De senatoren die in Catilina’s buurt zaten bewogen zich langzaamaan weg van hem terwijl Cicero zijn toespraak hield, de eerste van Cicero's vier Catilinarische redevoeringen. Gebelgd over deze beschuldigingen, maande Catilina de Senaat aan om de geschiedenis van zijn familie en hoe deze de republiek had gediend, vroeg hen niet de valse geruchten te geloven en te vertrouwen op de naam van zijn familie. Hij beschuldigde hen tenslotte ervan hun vertrouwen te stellen in een "homo novus", Cicero, in plaats van in een "nobilis", hemzelf. Men zei dat Catilina vervolgens heftig reageerde door te zeggen dat hij zijn eigen vuur zou doven met de algemene vernietiging van allen (het vernietigen van gebouwen ter bestrijding van een brand was in de oudheid gebruikelijk).[15] Direct daarop haastte hij zich naar huis en gaf diezelfde nacht ogenschijnlijk gehoor aan Cicero's eis en ontvluchtte Rome onder het voorwendsel dat hij in vrijwillige ballingschap naar Massilia ging omwille van zijn "mishandeling" door de consul; maar hij trok echter naar Manlius’ legerkamp in Etrurië om zijn plannen om een revolutie te beginnen te behartigen.[16]

Terwijl Catilina zijn leger gereedmaakte om in actie te komen, zetten de overgebleven samenzweerders in Rome hun plannen voort. De samenzweerders merkten op dat een delegatie van de Allobrogen in Rome was om bijstand te zoeken tegen de onderdrukking van hun gouverneur. Daarom instrueerde Lentulus Sura een zakenman die actief was in Gallië, Publius Umbrenus, om aan te bieden hen uit hun ellende te bevrijden en het zware juk van hun gouverneur af te werpen. Hij bracht Publius Gabinius Capito, een van de leidende figuren van de samenzwering uit de stand van de equites, tot bij hen om hen te ontmoeten en de samenzwering werd aan de Allobrogen onthuld.[17] De gezanten grepen direct deze gelegenheid om in een goed blaadje te komen te staan bij een consul aan en informeerden Cicero over wat ze hadden vernomen, waarop deze hen opdroeg om tastbaar bewijs van de samenzwering in handen te krijgen. Vijf van de leidende figuren van de samenzwering schreven aan de Allobrogen gerichte brieven zodat de gezanten aan hun volk konden tonen dat er hoop school in een echte samenzwering. Maar een val was gezet om hen te onderscheppen, want de brieven werden op hun tocht naar Gallië bij de Milvische brug onderschept.[18] Vervolgens liet Cicero de volgende dag de belastende brieven voorlezen in de Senaat en kort daarop werden deze vijf samenzweerders zonder proces en ondanks een eloquent protestspeech door Julius Caesar ter dood veroordeeld.[19] Omdat hij vreesde dat andere samenzweerders mogelijk zouden trachten Lentulus en de andere gevangen genomen samenzweerders zouden trachten te bevrijden, liet Cicero hen onmiddellijk wurgen in het Tullianum. Hij zou Lentulus zelfs persoonlijk mee naar het Tullianum escorteren.[20] Na de executies verkondigde hij aan een menigte die zich had verzameld op het forum wat er juist was voorgevallen. Aldus werd er een einde gemaakt aan de samenzwering in Rome.

Afloop[bewerken | brontekst bewerken]

De mislukking van de samenzwering in Rome was een serieuze tegenslag voor Catilina's zaak. Toen men de dood van Lentulus en de anderen vernam, deserteerden vele mannen uit zijn leger, waardoor haar omvang werd teruggebracht van ongeveer 10.000 man sterk naar 3.000 man. Catilina en zijn slecht uitgerust leger begonnen te marcheren richting Gallië en dan terug richting Rome en zouden dit verscheidene keren herhalen in een ijdele poging een veldslag te vermijden. Catilina werd echter gedwongen te vechten toen Quintus Caecilius Metellus Celer, proconsul van Gallia Cisalpina hem vanuit het noorden met drie legioenen de weg blokkeerde. Daarom koos hij ervoor om de strijd aan te binden met het leger van Antonius Hybrida nabij Pistoia, in de hoop dat hij Antonius kon verslagen in de daaropvolgende veldslag en hierdoor de andere legioenen die tegen hen optrokken zou ontmoedigen. Catilina hoopte er ook op dat een stijd tegen Antonius makkelijker zou zijn omdat hij aannam dat deze met minder overtuiging zou vechten dan anderen omdat hij ooit een bondgenoot van Catilina was geweest.[21] Catilina heeft mogelijk zelfs gedacht dat Antonius Hybrida hem nog steeds steunde in zijn plannen, hetgeen mogelijk waar kon zijn geweest omdat Antonius Hybrida beweerde ziek te zijn op de dag van de veldslag en het vechten overliet aan de aan hem ondergeschikte officier Marcus Petreius.[22]

Catilina en al zijn troepen vochten dapper, met Catilina zelf vooraan vechtend in de frontlinie. Toen Catilina zag dat er geen hoop op overwinning meer was, stortte hij zichzelf in het midden van de strijd. Toen de lijken na de slag werden geteld, stelde men vast dat elke soldaat van Catilina’s leger werd teruggevonden met frontale wonden (hetgeen erop wees dat ze niet waren gevlucht tijdens de strijd) en Catilina’s lijk werd ver in de vijandelijke gelederen teruggevonden. Sallustius geeft in zijn De catilinae coniuratione het volgende verslag over het einde van de strijd:

Toen het gevecht was afgelopen, kon men pas ontwaren, welke stoutmoedigheid en geestkracht Catilina's leger bezielde. Bijna zonder uitzondering dekten de lijken dezelfde plaats die ieder levend ten strijde had uitgekozen; weinigen slechts waren er, die de ruiterlijfwacht her- en derwaarts verstrooid had, maar toch waren allen gevallen met naar de vijand toegekeerde wonden. Ver van de zijnen af werd Catilina midden onder vijandelijke lijken gevonden, nog stuiptrekkend en met dezelfde stoutmoedigheid in zijn gelaatstrekken, die hij bij zijn leven had betoond.

— Sallustius, De Catilinae coniuratione 61.1-4 ((hertaalde) vertaling van H.C. Muller, 1893).

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Cicero, Pro Sulla 49; Sallustius, De Catilinae coniuratione 18.2.
  2. Sallustius, De Catilinae coniuratione 18.5; Asconius, 92C; Cassius Dio, XXXVI 44.3.
  3. Suetonius, Divus Julius 9.
  4. Cicero, Pro Sulla 68.
  5. Aulus Gellius, Noctes Atticae XII 12.2-4.
  6. Sallustius, De Catilinae coniuratione 17.
  7. Cassius Dio, XXXVII 30.4; Plutarchus, Cicero 17.1.
  8. Cicero, In Catilinam III 16, IV 11.
  9. Cicero, In Catilinam II 8, IV 6; Cicero, Pro Murena 78-79; Sallustius, De Catilinae coniuratione 37.1.
  10. Cicero, De Officiis II 84.
  11. Sallustius, De Catilinae coniuratione 37.
  12. Sallustius, De Catilinae coniuratione 27.1-2, 30.1-2; Cicero, Pro Murena 49.
  13. Sallustius, De Catilinae coniuratione 27.3-28.3.
  14. Cicero, In Catilinam I 21.
  15. Sallustius, De Catilinae coniuratione 31.5-9.
  16. Sallustius, De Catilinae coniuratione 32.1, 34.2; Cicero, In Catilinam II 13.
  17. Cicero, In Catilinam III 4; Sallustius, De Catilinae coniuratione 40, N.S. Gill, Conspiracy of Catiline, AncientHistory.About.com
  18. Cicero, In Catilinam III 6; Sallustius, De Catilinae coniuratione 45.
  19. Chronology of Catiline's Conspiracy. The Latin Library. Geraadpleegd op 30 juni 2013.
  20. Sallustius, De Catilinae coniuratione 55.5-6.
  21. Sallustius, De Catilinae coniuratione 56-61.
  22. Sallustius, De Catilinae coniuratione 59.

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]