Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Mars

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een standbeeld van Mars teruggevonden op het forum van Nerva (1e eeuw, Capitolijnse Musea).
Onderwerpen binnen de Romeinse mythologie
Belangrijke goden:
Mindere goden:
Gepersonifieerde concepten:

Mars (ook wel Mamers, Mavors genoemd) was een Romeinse godheid, die in latere tijd geheel en al is geïdentificeerd geworden met de Griekse Ares, maar oorspronkelijk een geheel andere betekenis had.

Mars, een Romeinse god[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens de oudste opvatting was hij voornamelijk een vredelievende god van de landbouw en de veeteelt, wiens gunst vooral door de landman werd ingeroepen. Zo komt hij ook voor in de liederen van de fratres Arvales. Hij was de krachtige god van het zich in iedere lente vernieuwende leven van de natuur. Hem was daarom de maand maart geheiligd, waarmee oudtijds de Romeinse kalender begon.[1]

Reeds in oude tijden echter was hij tevens een strijdlustige god, die gaarne bij de aanval tegen de vijanden de lans hanteerde, maar vooral het geweld van de vijanden wist af te weren. De hem geheiligde dieren hebben op de god in zijn beide hoofdeigenschappen betrekking. Zowel de ploegstier is hem gewijd als het strijdros, maar vooral de vreselijke wolf en de ijverige, in de aanval steeds onvermoeide specht. In de stad Rome zelf trad de oorlogszuchtige zijde van het karakter van Mars reeds vroeg op de voorgrond, hoewel hij ook daar als een god van de scheppende groeikracht van de natuur is vereerd geworden.

De Romeinse sage hield hem voor de vader van Romulus en Remus, de beide stichters van de stad. Men wist zelfs het heilige bos aan te wijzen, waar hij met hun moeder Rhea Sylvia samenkwam, en de bovenmenselijke kracht en behendigheid, waardoor Romulus in de strijd uitmuntte en toonde waarlijk van goddelijke afkomst te zijn, wijzen er op, dat hij ook in deze sage bepaaldelijk werd beschouwd als de god van de oorlog. Daarmee staat ook in verband, dat Romulus later met Quirinus werd vereenzelvigd.

Een grote betekenis kreeg de dienst van Mars in Rome, omdat men, toen Griekse godsdienstige begrippen daar doordrongen, hem met Ares identificeerde, die de Trojanen, en onder hen Aeneas, van wie het Romeinse volk zijn oorsprong afleidde, steeds trouw had bijgestaan en beschermd en zich de liefde van Aphrodite (Venus), de moeder van Aeneas, had verworven.

Bij de Sabijnen werden aan Quirinus ongeveer dezelfde eigenschappen toegekend, die het Romeinse volk aan zijn god Mars toeschreef.

Uit dit alles volgt, dat Mars een van de voornaamste godheden uit de Romeinse godenwereld is. Met de drie Capitolijnse godheden, Iupiter, Iuno en Minerva was hij de nationale god bij uitnemendheid van de Romeinen en Italianen, en zijn dienst was zowel een van de oudste van gans Italië als een van degene, die zich bij het verval van het Heidendom het langst wisten in stand te houden.

De oude trias Jupiter-Mars-Quirinus[bewerken | brontekst bewerken]

Samen met Jupiter en Quirinus vormde Mars de oude Indo-Europese trias van Rome.[2] Terwijl Jupiter de soevereiniteit op politiek en religieus vlak patroneerde en Quirinus de burgers, patroneerde Mars de burgers onder de wapen: de milites (soldaten). De vraag of Mars in oorsprong een vruchtbaarheidsgod dan wel een gevaarlijke god was, hangt samen met het feest van de equus october ("oktoberpaard", zie daar voor meer uitleg).

Wanneer een officier zonder zelfstandig commando de spolia opima ("vette buit", d.i. de wapenrusting van de vijandige veldheer) veroverd had, bracht hij het aan Mars (secunda spolia), terwijl een Romeins veldheer en een miles het respectievelijk aan Iuppiter Feretrius (prima spolia) of aan Quirinus (tertia spolia) zouden wijden.

Epitheta[bewerken | brontekst bewerken]

Mars pater of Marspiter[bewerken | brontekst bewerken]

Als de vader van de beide stichters van de stad gaf men hem de naam van Mars pater. Hij werd zodoende als het ware de beschermheer van de staat en behoefde in rang en waardigheid alleen voor de hoogste god, voor Iupiter, onder te doen. Naast en onmiddellijk na deze werd hij steeds in gebeden aangeroepen.

Zijn eredienst werd door koning Numa Pompilius tot in bijzonderheden geregeld. Hij stelde ter ere van Mars een afzonderlijke priester, de flamen Martialis, in, wiens taak het was voor al wat de dienst van deze god betrof met nauwgezetheid te zorgen.[3] Tevens werd voor zijn dienst een afzonderlijk priestercollege ingesteld, dat van de twaalf Salii. De aanleiding tot de instelling daarvan wordt door de sage aldus meegedeeld:[4] in het achtste jaar van de regering van Numa woedde er een pest door heel Italië en ook in Rome. Moedeloosheid had de bewoners bevangen. De vrome koning trachtte door gebeden de goden te bewegen hulp en redding aan te brengen. Toen hij eens met opgeheven handen voor zijn paleis stond en wederom zijn gebeden ten hemel richtte, viel plotseling uit de lucht een schild in zijn handen en tevens werd er een stem gehoord, die verkondigde, dat Rome, zolang het dit schild zou bewaren, bloeien en de machtigste van alle staten zou zijn. Numa noemde het schild wegens de inhammen, die er aan beide kanten in werden aangetroffen, een ancile en liet nu op raad van Egeria elf gelijke schilden maken, die met het oorspronkelijke in gedaante en grootte zo volkomen overeenkwamen, dat Numa zelf dit niet meer van de overige kon onderscheiden. Als de vervaardiger van deze elf schilden noemde men Mamurius Veturius. De bewaking van die heilige schilden nu was toevertrouwd aan het priestercollege van de Salii. De door Numa ingestelde Salii heetten Salii Palatini. Koning Tullus Hostilius voegde hier een tweede collegium bij, de Salii Quirinales of Agonales of Collini.[5] Allen, die tot een van deze beide colleges behoorden, moesten van patricische afkomst zijn. Aan het hoofd van ieder stond een voorzitter (magister Saliorum). Hem volgde in rang de voordanser (praesul) en op deze de voorzanger (vates). Zij vierden het feest van de god door optochten, bij welke zij een eigenaardige kleding droegen, namelijk een bonte tunica (onderkleed) met een koperen gordel om het lijf gesloten en daarover de toga met de purperen rand, welke alleen zij, die ee hoge rang in de staat bekleedden, mochten dragen. Op hun hoofd droegen zij een spitse priestermuts, apex geheten, aan hun zijde hing een zwaard, in de rechterhand droegen zij een lans en aan de linkerarm het ancile.[6] Op de eerste dag van maart trokken de Salii naar de tempel, die Mars had in de Regia - waar ook de Pontifex Maximus (de opperste priester) woonde -, haalden de ancilia daar vandaan en trokken er mee door de straten. Bij die optocht voerden zij allerlei wapendansen uit, zich in snelle maat wendend en draaiend en daarbij oude liederen (axamenta) zingend, waarvan men in latere tijd zelfs de zin niet meer van begreep.

Deze optochten, steeds gevolgd door maaltijden, die bekend waren door de weelde en pracht daarbij tentoongespreid, werden op de volgende dagen van de maand maart herhaald. In die ganse maand werd de tijd van de Salii door hetgeen zij als priesters hadden te verrichten in beslag genomen. Gedurende die feesttijd werden de schilden 's nachts in de woningen van bepaaldelijk daartoe aangewezen personen geborgen. Zo waren ze in het huis van Julius Caesar gebracht op de avond vóórdat hij werd vermoord. Hij was toen Pontifex Maximus. Waren alle feestelijkheden in de aan Mars gewijde maand maart afgelopen, dan werden de ancilia weer op hun gewone plaats in de Regia opgeborgen. Hoogstwaarschijnlijk heeft oorspronkelijk deze dienst van de Salii betrekking gehad op Mars als de god van de natuur en van het regelmatige verloop van het jaar. Het aantal van de twaalf schilden staat zonder twijfel in betrekking tot de twaalf maanden van het jaar en door het ronddragen daarvan in de lentemaand werd als het ware de welkomstgroet gebracht aan de zegenbrengende god van de lente; als zodanig leefde Mars in het oude volksgeloof van de bewoners van Italië. Dat die axamenta van de Salii waarschijnlijk in betrekking stonden tot de liederen van de fratres Arvales schijnt nog een bewijs te meer voor de nauwe betrekking van deze dienst op de oude natuurgod.

Mars Gradivus[bewerken | brontekst bewerken]

Later is dit evenwel alles veranderd. Meer en meer nam Mars het woeste karakter aan van de Griekse Ares, en de Salii vierden in latere tijden hun feest ter ere van Mars Gradivus, d. i. van de god, die in de stormpas ten strijde voert.

Mars Silvanus en Averruncus[bewerken | brontekst bewerken]

Verschillende oude bijnamen duiden hem ook aan in die eigenschappen, welke niet op de oorlog betrekking hadden. Zo Mars Silvanus, tot wie vooral de veehouder bad, terwijl hij hem in het bos voor ieder stuk vee afzonderlijk offerde, en verder Mars Averruncus (d. i. de afwender van alle ongeluk, dat door ziekte, slecht weer of ook door oorlog of andere rampen over de akkers kan worden gebracht).

Mars als god van de oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Talrijker waren, vooral in latere tijd, de bijnamen van de god in zijn betrekking tot de oorlog. Vooreerst heette hij als de beschermer van allen, die aan het hanteren van de wapens hun leven wijdden, ook van de gladiatoren, Mars Campestris of Militaris. Onder Campus werd altijd het aan deze god gewijde veld bedoeld, dat was bestemd voor lichaamsoefeningen en oefeningen in de wapenhandel. Maar verder heet hij ook Custos (de bewaker), Conservator (de behouder), Invictus (de onoverwinnelijke), Victor (de overwinnaar) en Pacifer (d. i. de god die door de oorlog tot vrede voert). Als zodanig beeldde men hem af, naast zijn wapenen een olijftak dragend. Bij het beslissen van de slag en het bezweren van gesloten verdragen stond Mars alleen onder Iupiter zelf.

Zeer dikwijls werden vóór en tijdens het gevecht aan Mars geloften gedaan en tempels, altaren of beelden, of ook wel wapenen als wijgeschenken toegezegd. Menigmaal werden ook de buitgemaakte wapenen opééngehoopt en ter ere van de god aan de vlammen prijsgegeven. Werd daarentegen aan de god iets beloofd, dat men niet kon vervullen, b. v. het wijden van veroverde wapenen, die door de vijand werden heroverd, dan waren er suovetaurilia nodig, om de god wegens het niet nakomen van de belofte te verzoenen. Maar de heiligste gelofte, welke hem kon worden gedaan was die van een ver sacrum (een gewijde lente), dat wil zeggen, dat hem alles zou worden gewijd, wat het herboren jaar in zijn aanvang, vooral in de maanden maart en april opleverde. Vruchten en dieren werden hem geofferd en de jongelingen, in die aan de god gewijde maanden geboren, trokken, als zij volwassen waren geworden, onder de leiding van Mars en de hem geheiligde dieren uit, om een nieuw vaderland te zoeken; zo de Samnieten onder aanvoering van een stier, de Picentes onder de leiding van een specht, de Hirpini onder die van een wolf, tot eindelijk de Mamertini, kort vóór het begin van de eerste Punische Oorlog als de laatste van de op deze wijze uitgezonden koloniën de dienst van Mars naar Sicilië overbrachten.

Mars Ultor[bewerken | brontekst bewerken]

Mars Ultor met baard leunt op zijn lans. Amor geeft Mars' zwaard aan de elegant geklede Venus, de geliefde van Mars. Aan zijn rechterkant staat de vergoddelijkte Caesar (reliëf uit Carthago, Bardo museum, Algiers).

Ook in de keizertijd bleef de dienst van Mars in hoge eer. Zo rekenden de keizers het zich tot een voorrecht om onder de Salii te worden opgenomen, maar vooral Imperator Caesar Augustus heeft de verering van de god met nieuwe luister bekleed door de instelling van de dienst van Mars Ultor. Caesar had het plan opgevat een tempel voor Mars te bouwen, zo groot en schoon als er nergens een werd aangetroffen. Augustus volvoerde dit plan, maar verbond daaraan tevens de herinnering aan de wrekende straf, die de moordenaars van Caesar had getroffen. In de oorlog, die hij tegen deze ondernam in 42 v.Chr. beloofde hij aan Mars een tempel pro ultione paterna (d. i. voor de wraak genomen wegens de op zijn vader gepleegde moord).[7] Vandaar dat Mars hier de bijnaam kreeg van Ultor (de Wreker). Pas in 2 v.Chr. kon die tempel worden ingewijd.[8]

Ondertussen werden in 20 v.Chr. de veldtekens, die Crassus in de oorlog tegen de Parthen had verloren, naar Rome teruggebracht. Om deze te kunnen plaatsen, liet Augustus een kleinere tempel van Mars Ultor bouwen op het Capitool, die reeds in 19 of 18 v.Chr. kon worden ingewijd.[9] De grote tempel, door Augustus gesticht, was een van de prachtigste uit de ganse stad, vanbinnen en vanbuiten versierd met eretekenen in de strijd behaald, met kostbare kunstwerken en roemvolle herinneringen aan Aeneas en de overige voorvaderen van het Iulische geslacht, terwijl in de tempel de beelden werden aangetroffen van Venus en Mars, de beide godheden van wie dat geslacht zijn oorsprong afleidde. Volgens verschillende bepalingen van Augustus moesten de jonge Caesaren bij het aannemen van de toga virilis in die tempel offeren. Daar moest de Senaat over oorlog en vrede en over het al of niet toestaan van een triomftocht beslissen. Vandaar moesten de overheden, die ter besturing van provinciae werden uitgezonden naar het oord van hun bestemming vertrekken en de veldheren, die een triomftocht waren waardig gekeurd, moesten in die tempel de tekenen daarvan aan Mars Ultor schenken en wijden.[10]

Heiligdommen en tempels[bewerken | brontekst bewerken]

De twee voorname heiligdommen, die Mars in de oudere tijd bezat, waren vooreerst zijn tempel in de Regia, de vroegere woning van de koningen, en een oud altaar op de Campus Martius, dat werd gezegd reeds onder koning Numa te hebben bestaan. In de tempel in de Regia stond de heilige, aan de god gewijde lans, zijn symbool, en daarom ook wel eenvoudig mars genoemd. Daarnaast stond een andere lans, die het symbool was van Quirinus. Bewogen zich nu deze beide lansen vanzelf, dan was dat een van de ergste voortekenen, die men kon waarnemen en dadelijk toog dan de Senaat aan het werk, om het dreigende ongeluk af te weren. In die tempel in de Regia werden ook de ancilia bewaard en bij de feesten van de Salii werden zij vandaar gehaald (ancilia movere) en na afloop van alle plechtigheden weer derwaarts gebracht (ancilia condere). In deze tempel was het ook, dat de god bij het uitbreken van een oorlog plechtig werd opgeroepen om deel te nemen aan de strijd. De aanvoerder van de legioenen ging voor zijn vertrek in de tempel en sloeg tegen de heilige lans en tegen de ancilia onder de uitroep: Mars, vigila! (Mars, waak voor ons!)

Het oude altaar van de god op de Campus Martius (waar later ook een echte tempel werd gebouwd) was steeds het middelpunt bij het feest (Armilustrium), dat ter zijner ere in de maand oktober werd gevierd en van de reiniging van de ganse burgerij, die bij ieder lustrum plaats had en steeds met een offer aan Mars werd besloten. Later werden in de nabijheid van dat altaar verschillende tempels ter ere van de god opgericht.

Een derde tempel aan hem gewijd lag aan de via Appia bij de eerste mijlsteen buiten de porta Capena. Hier stond zijn beeld tussen twee wolven in. Het schijnt, dat deze tempel dadelijk na het wegtrekken van de Galliërs is ingewijd.

Feesten[bewerken | brontekst bewerken]

Equirria[bewerken | brontekst bewerken]

Er werden jaarlijks twee Equirria gehouden ter ere van Mars: op 27 februari (II Kal. Mart.) en op 14 maart. Dit waren paardenwedrennen of wagenrennen op het Marsveld buiten het pomerium van Rome.

Feriae Marti[bewerken | brontekst bewerken]

Over de feesten (Feriae Marti) in de maand maart onder de leiding van de Salii gevierd, is reeds hierboven gesproken (zie Mars pater of Marspiter).

Mamuralia[bewerken | brontekst bewerken]

Het feest van de Mamuralia was een overblijfsel van de oorspronkelijke betekenis van Mars, dat op 14, 15 of 16 maart werd gevierd. Dan werd een persoon, die men de naam gaf van Mamurius Veturius, de maker van de elf valse ancilia, met huiden bekleed, door de ganse stad gevoerd en eindelijk met witte stokken uit de stad weggedreven. Nu is de naam van die smid van de ancilia kennelijk van dezelfde wortel afgeleid als de naam van de god zelf. We hebben hier dus meer dan waarschijnlijk met een symbolische voorstelling te doen. De Mars van het oude jaar wordt weggedreven om plaats te maken voor de nieuwe god van het nieuwe jaar, wiens komst men bezig is met luidruchtige feesten te vieren. Men bedenke hierbij, dat oudtijds het jaar bij de Romeinen met de maand maart een aanvang nam.

Agonium Martiale[bewerken | brontekst bewerken]

Op 17 maart werd het Agonium Martiale (offer van Mars) gebracht. Dit was tevens de dag van de Liberalia, en de laatste dag van zowel de Argei als de Bacchanalia.

Quinquartus[bewerken | brontekst bewerken]

Men vierde de Quinquartus ter ere van Mars op 19 maart. Dit was waarschijnlijk een lustratio van de ancilia én van de wapens in voorbereiding op het komende oorlogsseizoen.

Tubilustrium[bewerken | brontekst bewerken]

Het Tubilustrium werd op 23 maart en 23 mei ter ere van Mars gevierd. Het ging hierbij om een lustratio van de rituele trompetten, die men bij offers placht te gebruiken. Op het Tubilustrium van 23 maart hielden ook de Salii één van hun krijgsdansen.

Ambarvalia[bewerken | brontekst bewerken]

Ter ere van Mars Averruncus werd in het voorjaar ook het feest van de Ambarvalia gevierd, een feest, waarbij de offerdieren, die naderhand onder gebeden en allerlei plechtigheden werden geslacht, rondom de akkers of rondom de stad, die men aan de bescherming van de god wilde opdragen, werden gevoerd. Die offers heetten suovetaurilia of solitaurilia. De eerste naam duidt aan uit welke dieren zij bestonden, namelijk een zwijn, een ram en een stier, als het ware het verschillende vee vertegenwoordigend, dat in Italië werd onderhouden; de tweede naam wijst er op, dat zij geheel volwassen en zonder enig gebrek moesten zijn.

Equus october[bewerken | brontekst bewerken]

Munt met Mars en een paard met halster (Cosa, Etrurië, 273-250 v.Chr.).

Een ander groot feest (equus october) werd gevierd op 15 oktober. Eerst had er dan een wedren plaats en daarna werd een van de paarden van het span, dat de overwinning had behaald, op het altaar in de tempel buiten de porta Capena geofferd. Dit geschiedde, zoals daarbij uitdrukkelijk werd vermeld, ob bonum frugum eventum, d. i. opdat het pas uitgestrooide zaad goed zou mogen gedijen.[11]

Armilustrium[bewerken | brontekst bewerken]

Tot de feesten van Mars moet ook nog gerekend worden het armilustrium, dat op 19 oktober werd gevierd. Onder offers en bij het geschal van de trompetten werden dan de wapenen van het Romeinse volk gereinigd en aan de goden gewijd.

Relaties met andere godheden[bewerken | brontekst bewerken]

Nerio[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de bespreking van Mars moet ook melding worden gemaakt van een Sabijnse godin, Nerio, die soms als zijn gade wordt genoemd.[12] Zij was een beschermgodin van de echt: zij had zegen geschonken aan de huwelijken, die tussen de Romeinen en de met behulp van Mars geroofde Sabijnse maagden waren gesloten, ja haar eigen huwelijk met Mars achtte men ook door schaking tot stand gebracht.

Iuno[bewerken | brontekst bewerken]

Naast haar stond Mars als de beschermer van de echt en het echtelijk leven en zo trad hij in nauw verband tot Iuno, die zowel de godin van het huwelijk als van de geboorte van de kinderen was. Iuno werd zelfs als de moeder van de god beschouwd. Iupiter was volgens de gewone overlevering echter niet zijn vader. Iuno zou hem namelijk ter wereld hebben gebracht, nadat zij een schone lentebloem, die wonderdadige kracht bezat, had aangeraakt.[13] Zowel Iuno als Nerio hadden deel aan het grote feest (zie Feriae Marti), dat ter ere van Mars op 1 maart werd gevierd. Tezamen met de Feriae Marti werden de Matronalia ter ere van Iuno Lucina gevierd en het vuur van Vesta hernieuwd.

Anna Perenna[bewerken | brontekst bewerken]

Omtrent Mars werd ook nog een legende verhaald, die hem in betrekking bracht tot Anna Perenna, welke samen met hem op 16 maart met vrolijke en uitgelaten feesten werd vereerd. In die legende komt zij voor als een oud vrouwtje uit Bovillae, aan wie Mars de liefde, welke hij voor Nerio koesterde had meegedeeld. Zij beloofde hem haar hulp, doch toen het duister was geworden, sloop zijzelf zich in bruidsdos getooid hebbend in het vertrek van Mars, die pas de volgende morgen, toen het licht was geworden, de poets bemerkte, welke zij hem had gespeeld en door haar hartelijk werd uitgelachen. Anna Perenna in verband met Mars gebracht, schijnt een voedende en bevruchtende godin te zijn naast de god van het jonge, nieuwe jaar.

Venus[bewerken | brontekst bewerken]

Ook met Venus werd Mars in betrekking gebracht. Toen na de slag bij het Trasimeense Meer (217 v.Chr.) voor Venus Erycina een tempel werd opgericht, werd aan de dienst van deze godin een lectisternium verbonden, waarbij Mars en Venus als bij elkaar behorende godheden werden beschouwd.[14]

In de beeldende kunst[bewerken | brontekst bewerken]

Wat de voorstellingen van de beeldende kunst betreft, hierbij trad het karakter van Mars als oorlogsgod zeer op de voorgrond. Men stelde hem meestal voor ten strijde gaande, hetzij te voet, hetzij op een strijdwagen, omgeven van zijn gezellen Pavor en Pallor.

Meestal werd hij afgebeeld als een jeugdige god, met een helm op het hoofd, die kenbaar was aan zijn schone vederbos. Soms ook zit hij op een wagen door een vierspan getrokken, zijn lans zwaaiend en versierd met de tekenen van de door hem behaalde overwinning.

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Plutarchus, Numa 19.
  2. De Indo-Europese trias is een term van Dumézil, die gelijkenissen ziet tussen de oud-Romeinse trias Jupiter-Mars-Quirinus en o.a. de Umbrische trias Jupiter-Mars-Vofionus die we terugvinden op de tabulae Iguvinae. Ook de Grieken, Kelten, Indo-Iraniërs, Baltische volkeren, Germanen en Slavische volkeren kenden een dergelijke trias. De Indo-Europese trias vertegenwoordigde de drie maatschappelijke lagen van de Indo-Europese maatschappij: heersende klasse (hemelgod, hier Jupiter), krijgersklasse (oorlogsgod die zich meestal op aarde manifesteert, hier Mars) en boerenklasse (vruchtbaarheidsgod die zich meestal onder de grond manifesteert, hier Quirinus). Deze indeling in een trias treft men aan in vele Indo-Europese culturen. De oude trias zou in de Etruskisch periode (eind 6e eeuw v.Chr. vervangen worden de Capitolijns-Etruskische trias Jupiter-Juno-Minerva (naar analogie met de Etruskische trias Tinia-Uni-Menrva).
  3. Plutarchus, Numa 7.4.
  4. Plutarchus, Numa 13, Dionysius van Halicarnassus, Antiquitates Romanae II 70-71.. Vgl. Servius, ad Vergilium, Aeneïs VIII 285.
  5. Dionysius van Halicarnassus, Antiquitates Romanae II 70.1.
  6. Dionysius van Halicarnassus, Antiquitates Romanae II 70.3.
  7. Suetonius, Augustus 29.2, Ovidius, Fasti V 569‑578.
  8. CIL I² p. 318.
  9. Cassius Dio, LIV 8, Ovidius, Fasti V 579‑580.
  10. Suetonius, Augustus 29.2.
  11. Paulus Diaconus, Excerpta ex libris Pompeii Festi de significatione verborum 246 L.
  12. Plautus, Truculentus 515, Aulus Gellius, Noctes Atticae XIII 23.
  13. Ovidius, Fasti V 229–260. Hij is evenwel onze enige bron voor dit verhaal, zie ook: C.E. Newlands, Playing with Time: Ovid and the Fasti, Ithaca, 1995, pp. 105-106.
  14. Livius, Ab Urbe condita XXII 9.10-10.10. Vgl. Ennius, Annales 60.

Referentie[bewerken | brontekst bewerken]