Gebruiker:Stunteltje/Kladblok/Vaarbewijs

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Mee bezig Mee bezig
Aan deze pagina of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt.
Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.

Lees [1]

Achterkant groot vaarbewijs

Een vaarbewijs of stuurbrevet (België) is een bewijs van vaarbevoegdheid. Een bewijs van het met goed gevolg afleggen van een examen, waarin de theoretische bekwaamheid voor het varen met een schip werd getest. Per 18 januari 2022 zijn de eisen aangepast met de implementatie van Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad. Kern van de richtlijn is dat het ervaringsgerichte kwalificatiesysteem wordt gewijzigd in een competentiegericht kwalificatiesysteem voor dekbemanningsleden in de beroepsvaart voor goederen- en personenvervoer. Met de introductie van het kwalificatiesysteem zijn de vaarbewijzen, met uitzondering van het klein vaarbewijs en enkele vrijstellingsbewijzen, vervangen. Gestreefd wordt naar de inwerkingtredingsdatum van uiterlijk 1 juli 2023.

Gebleven is het Groot Pleziervaartbewijs (GPb) (Nieuw bij het van kracht worden van de Binnenvaartwet op 1 juli 2009)[1]

Toepassing[bewerken | brontekst bewerken]

De richtlijn is van toepassing op de volgende typen vaartuigen:

  • vaartuigen met een lengte van 20 meter of meer, vaartuigen waarvan het volume 100 m3 of meer
  • bepaalde typen sleep- en duwboten
  • passagiersvaartuigen, dat zijn vaartuigen die gebouwd en ingericht zijn voor het vervoer van meer dan 12 passagiers
  • vaartuigen die uit hoofde van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad over een goedkeuringscertificaat moeten beschikken
  • drijvende werktuigen.

De richtlijn geeft daarnaast aan voor welke gevallen zij niet van toepassing is:

  • personen die varen om sportieve of recreatieve redenen
  • personen die betrokken zijn bij het bedienen van niet vrij-varende ponten
  • personen die betrokken zijn bij het bedienen van bepaalde vaartuigen van hulpdiensten
  • de strijdkrachten

Functiegroepen[bewerken | brontekst bewerken]

De dekbemanningsleden voor wie de richtlijn geldt, zijn onder te verdelen in drie soorten functiegroepen.

  1. de managementfunctie, waartoe alleen de schipper behoort, met het kwalificatiecertificaat schipper
  2. de operationele functie met alle andere dekbemanningsleden, met de kwalificatiecertificaten stuurman, volmatroos en matroos
  3. de functies op instroomniveau met de lichtmatroos en de deksman, met de kwalificatiecertificaten lichtmatroos en deksman

De nieuwe kwalificatiecertificaten tonen de competenties van de dekbemanning aan, verbonden aan de verschillende functies van de dekbemanningsleden.[2]

Kwalificatiecertificaat[bewerken | brontekst bewerken]

Voor elke functie is er een kwalificatiecertificaat:

  • voor de schipper het kwalificatiecertificaat schipper
  • voor de operationele functie van de andere dekbemanningsleden de kwalificatiecertificaten stuurman, volmatroos en matroos
  • voor de functies op instroomniveau de kwalificatiecertificaten lichtmatroos en deksman

Verder stelt de richtlijn voor een aantal werkzaamheden en functies een bijzonder kwalificatiecertificaat verplicht: het kwalificatiecertificaat voor specifieke activiteiten. Zo dienen deskundigen voor de passagiersvaart en deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas over een kwalificatiecertificaat voor de voor hun positie van belang zijnde specifieke activiteiten te beschikken. CCR-kwalificatiecertificaten zijn gelijkgesteld aan de EU-kwalificatiecertificaten.

Vrijstellingen[bewerken | brontekst bewerken]

De richtlijn voorziet echter ook in een mogelijkheid tot vrijstelling van de verplichting tot het beschikken over een kwalificatiecertificaat. Zo'n vrijstelling kan door een lidstaat worden vastgesteld en afgegeven onder voorwaarden. Vrijstelling is alleen mogelijk voor personen die uitsluitend actief zijn op de nationale binnenwateren die niet in verbinding staan met het binnenvaarwegennet van een andere lidstaat. In geval gebruikt gemaakt wordt van deze uitzonderingsmogelijkheid door middel van een vrijstelling, moet wel een afdoende veiligheidsniveau gewaarborgd blijven. Dit betekent dat aan een vrijstelling gedegen competentievereisten ten grondslag moeten liggen. Vrijstellingen dienen te worden gemeld aan de Europese Commissie.

Gegevensbank[bewerken | brontekst bewerken]

In een door de Europese Unie beheerd register, waartoe alle op nationaal niveau aangewezen instanties toegang hebben, zullen onder andere de verschillende afgegeven kwalificatiecertificaten en specifieke vergunningen, en eventuele aanvullende voorschriften die daaraan zijn verbonden op grond van de medische keuring opgenomen worden. Evenals vaartijdenboeken (in de terminologie van richtlijn 2017/2397: logboeken) en dienstboekjes.

Voorwaarden[bewerken | brontekst bewerken]

In de meeste gevallen dient een competentiebeoordeling plaats te vinden, vaak in de vorm van een examen. In een aantal gevallen ook een praktijkexamen. Dit is het geval voor het verkrijgen van het kwalificatiecertificaat schipper, voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas, voor deskundigen voor de passagiersvaart en voor de specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar. Voor het praktijkexamen voor het kwalificatiecertificaat schipper en de specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar kan volgens de richtlijn gebruik gemaakt worden van een simulator. De aanvrager van een kwalificatiecertificaat dient een medische verklaring te overleggen.



Voor de kwalificatiecertificaten moet de feitelijke bekwaamheid om een schip te besturen worden aangetoond met een dienstboekje. Alleen voor het groot pleziervaartbewijs is een praktijkproef verplicht.

Het vaarbewijs werd op 1 april 1992 in kader van de verbetering van de veiligheid op het water in Nederland verplicht gesteld aan bestuurders van schepen. Een vaarbewijs kan worden aangevraagd door personen vanaf 18 jaar. Het examen ervoor kan al eerder afgelegd worden.

De verantwoordelijke schipper of kapitein van een binnenschip, de gezagvoerder, moet in Nederlandse wateren in het bezit zijn van een vaarbewijs om met dat schip op de binnenwateren te mogen varen. In plaats daarvan mag de gezagvoerder ook een vergelijkbaar Rijnpatent gebruiken. Het patent is namelijk gelijkgesteld aan het vaarbewijs met als vaargebied Alle Binnenwateren.

Voor vaarbewijzen of bewijzen van kennis en bekwaamheid die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in het buitenland geldt ook een vrijstelling van het vaarbewijs. Bezitters van een Duits, Fins, Frans, Oostenrijks vaarbewijs of een Belgisch stuurbrevet zijn in Nederland vrijgesteld van het bezit van een Nederlands vaarbewijs. De vrijstellingen zijn geregeld in Internationale afspraken en/of in de Binnenschepenwet, artikel 17, onder g. Aan bezitters van een dergelijk erkend diploma en/of vaarbewijs wordt geen Nederlands Vaarbewijs afgegeven.

Op 27 november 2002 is de Herziene Rijnvaartakte, de Akte van Mannheim, gewijzigd, waarmee het mogelijk werd vaarbewijzen te erkennen die ook buiten het Rijnstroomgebied zijn afgegeven. Door deze erkenning krijgen de houders van deze vaarbewijzen of radarbevoegdheidsbewijzen het recht om op de Rijn te varen. De erkenning van het Tsjechische radarbevoegdheidsbewijs en het Tsjechische vaarbewijs kapitein 1e klasse trad op 1 oktober 2009 in werking. Naast een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid moeten de schippers voor de vaart over de gehele Rijn of voor het riviergedeelte tussen de sluizen van Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) een bewijs van kennis van de betreffende riviergedeelten kunnen overleggen.

Geen verplichting tot bezit van een vaarbewijs geldt ten aanzien van het voeren van:

  • schepen die uitsluitend door spierkracht worden voortbewogen;
  • drijvende werktuigen die zich bevinden in een grind- of zandgat;
  • bunkerstations.

De soorten[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn drie soorten Nederlandse vaarbewijzen:

  • het kwalificatiecertificaat schipper[3]
  • het Groot Pleziervaartbewijs (GPb) (Nieuw bij het van kracht worden van de Binnenvaartwet op 1 juli 2009)[4]
  • het Klein Vaarbewijs

Voor gebieden waar de Nederlandse vaarbewijzen niet rechtstreeks erkend worden, kan het International Certificate of Competence Internal waters aangevraagd worden met het klein vaarbewijs I of II. Het International Certificate of Competence Coastal waters kan aangevraagd worden met het klein vaarbewijs II[5].

Voor kleine vaarbewijzen die zijn behaald na 1 januari 2010 hoeft geen ICC (Internationaal vaarbewijs) meer aangevraagd te worden. Vanaf die datum is het ICC namelijk gekoppeld aan het klein vaarbewijs. Na omruilen van de oude pas wordt ook het vernieuwde vaarbewijspasje inclusief het ICC verkregen.[6].

Het kwalificatiecertificaat schipper[bewerken | brontekst bewerken]

Het kwalificatiecertificaat schipper betreft een vaarbevoegdheidsbewijs(vaarbewijs), waarmee aangetoond wordt dat de houder bevoegd en bekwaam is een bepaald vaartuig te besturen. Ook houdt dit kwalificatiecertificaat schipper een aantal bekwaamheden in die zien op het management van het schip en de aanwezige bemanning.

Het kwalificatiecertificaat schipper vervangt twee bestaande vaarbevoegdheidsbewijzen: het groot vaarbewijs en het beperkt groot vaarbewijs. Het onderscheid tussen deze twee oude vaarbewijzen bestaat in de nieuwe situatie niet meer. Het onderscheid tussen vaarbewijzen voor rivieren, kanalen en meren en vaarbewijzen voor alle binnenwateren blijft wel bestaan, maar dan in de vorm van een specifieke vergunning voor wateren van maritieme aard. Deze wateren komen in de praktijk overeen met de wateren, waarvoor tot nog toe een vaarbewijs alle wateren vereist is geweest. In de praktijk is het huidige vaarbewijs voor rivieren, kanalen en meren gelijkwaardig aan het kwalificatiecertificaat schipper en het huidige vaarbewijs voor alle binnenwateren gelijkwaardig aan het kwalificatiecertificaat schipper in combinatie met de vergunning voor maritieme wateren.

Groot vaarbewijs[bewerken | brontekst bewerken]

Een groot vaarbewijs was vereist voor het voeren van:

  • een schip met een lengte van minimaal 40 meter;
  • een schip dat u gebruikt om een ander schip met een lengte van 20 meter of langer te slepen, te duwen of langszij (vast) mee te nemen.
  • passagiersschepen (zijnde: binnenschepen bestemd voor of gebruikt voor bedrijfsmatig vervoer van meer dan 12 personen, exclusief bemanning)[7];
  • veerponten welke zijn bestemd of worden gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden, of een snelheid van 30 kilometer per uur of meer ten opzichte van het water kunnen bereiken;
  • veerboten in het Eems-Dollard gebied of de Westerschelde
  • een sleepboot of duwboot met een lengte van minimaal 40 meter, die u alleen als pleziervaartuig gebruikt.

Er waren twee typen groot vaarbewijs:

  • Groot vaarbewijs A, voor de vaart op alle binnenwateren (AB).
  • Groot vaarbewijs B, voor de vaart op rivieren, kanalen en meren (RKM).

Beperkt groot vaarbewijs[bewerken | brontekst bewerken]

Het was sinds 1 juli 2009 voldoende dat de gezagvoerder in het bezit was van een beperkt groot vaarbewijs voor:

  • schepen die een lengte hebben van ten minste 20 meter en minder dan 40 meter;
  • sleepboten, duwboten of sleepduwboten met een lengte van ten minste 25 meter en minder dan 40 meter die uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig;
  • pleziervaartuigen met een lengte van meer dan 25 meter.

Er waren twee typen beperkt groot vaarbewijs:

  • Beperkt groot vaarbewijs A, voor de vaart op alle binnenwateren (AB).
  • Beperkt groot vaarbewijs B, voor de vaart op rivieren, kanalen en meren (RKM).

Bij het aanvragen van dit vaarbewijs moesten zij 3 jaar vaartijd aantonen. Als schipper van een pleziervaartuig is het moeilijk om een vaartijd van 3 jaar aan te tonen. Daarom is er voor de pleziervaart het Groot Pleziervaartbewijs.

Het groot pleziervaartbewijs[bewerken | brontekst bewerken]

Voor dit vaarbewijs is een theorie examen en een praktijk examen op het eigen schip voldoende. Er behoeft geen vaartijd te worden opgebouwd zoals bij het (beperkt) groot vaarbewijs. Examens kunnen worden gedaan bij het CBR.

Het groot pleziervaartbewijs is bedoeld voor schippers van:

  • pleziervaartuigen met een lengte van ten minste 25 meter en minder dan 40 meter.

Het groot pleziervaartbewijs is geldig op alle binnenwateren. Tijdens de overgangsregeling (2009-2011) kon men een klein vaarbewijs II omzetten in een groot pleziervaartbewijs, als men kon aantonen dat men al als schipper voer om een GpB plichtig schip. Een vaarbewijs I kon omgezet worden in een GpB dat uitsluitend geldig is voor rivieren, kanalen en meren.

Voor de aanvraag van een groot pleziervaartbewijs is geen nieuw geneeskundig onderzoek nodig aangezien de kandidaat al over een klein vaarbewijs moet beschikken. De geldigheidsduur en het keuringsregiem van het groot pleziervaartbewijs zijn gelijk aan het klein vaarbewijs.[8]

Het klein vaarbewijs[bewerken | brontekst bewerken]

Een klein vaarbewijs is vereist voor het voeren van

  • een schip met een lengte van 15 meter tot 25 meter dat niet bedrijfsmatig gebruikt wordt;
  • een schip met een lengte tussen de 15 en 20 meter dat bedrijfsmatig gebruikt wordt of daartoe is bestemd;
  • een sleepboot of duwboot die gebruikt wordt om een schip met een lengte van maximaal 20 meter te slepen, langszij mee te voeren of te duwen. Voor deze categorie is het Klein Vaarbewijs verplicht vanaf 1 april 2013.
  • een motorboot met een lengte van minder dan 15 meter die een snelheid van meer dan 20 kilometer per uur kan bereiken (speedboten, maar bijvoorbeeld ook jetski's, rubberboten of waterscooters);
  • een sleepboot of duwboot (die niet wordt gebruikt om een schip met een lengte van 20 meter of meer te slepen, langszij mee te voeren of te duwen).

Er zijn weer twee typen klein vaarbewijs:

In het buitenland kunnen echter andere eisen voor het vaarbewijs gelden.[9]

Zoals al uit de term Binnenvaartwet blijkt, zijn deze vaarbewijzen niet noodzakelijk op volle zee; op kleinere schepen is daar geen enkel examen vereist (wel om de haven in- en uit te varen).

Het examen[bewerken | brontekst bewerken]

De kennis en de bekwaamheid om het schip te voeren moet worden aangetoond op een examen, dat verschilt naargelang het soort en het type vaarbewijs.

VAMEX[bewerken | brontekst bewerken]

Tot 1 januari 2020 nam de Stichting Vaarbewijs- en marifoonexamens (VAMEX) de theorie-examens af voor het Klein vaarbewijs. Het VAMEX was een samenwerkingsverband van de KNMC, NWWB, Reddingsbrigade Nederland en het Watersportverbond. Elk van deze bonden leverde een bestuurder voor het VAMEX.[10] Vanaf 1 januari 2020 is het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen de door de minister aangewezen exameninstelling voor het Klein vaarbewijs.[11]

De vaartijd[bewerken | brontekst bewerken]

Bovendien moet voor het verkrijgen van een kwalificatiecertificaat een bepaalde vaartijd zijn doorlopen. Onder vaartijd wordt verstaan de tijd die na het bereiken van de leeftijd van 16 jaar is doorgebracht als lid van de dekbemanning van een schip.

De keuringen[bewerken | brontekst bewerken]

Voor het verkrijgen van een kwalificatiecertificaat moet worden vastgesteld dat de aanvrager over een goede gezondheid beschikt. In het algemeen en in het bijzonder wordt daarbij gelet op:

Vanaf een bepaalde leeftijd moet de houder van het vaarbewijs regelmatig worden gekeurd op de lichamelijke en geestelijke toestand. Het interval tussen de keuringen verschilt per soort vaarbewijs.

Vanaf 1 juli 2014 is de keuring voor het klein vaarbewijs voor de pleziervaart afgeschaft.[12]

De vermelding Radar op het kwalificatiecertificaat[bewerken | brontekst bewerken]

Bij degene die in het bezit is van een Radarpatent Rijn- en binnenvaart, kan de bevoegdheid te varen met radar vermeld worden op het kwalificatiecertificaat. Alleen Radar Rijn- en binnenvaart kan op het kwalificatiecertificaat worden vermeld (dus niet radarwaarnemer).

Leeftijdseisen voor het varen met schepen, waaronder jachten en andere boten, op de binnenwateren[bewerken | brontekst bewerken]

  • Jonger dan 12 jaar: altijd verboden om een gemotoriseerd schip te besturen. Zeilen, kanoën, roeien en waterfietsen met een vaartuig van maximaal 7 meter lengte is wel toegestaan.
  • Vanaf 12 jaar kan een klein schip, met een lengte tot 7 meter en een snelheid op de motor tot 13 km/u bestuurd worden.
  • Vanaf 16 jaar mag men een schip van 7 meter tot 15 meter lang, dat op de motor niet sneller kan varen dan 20 km/u besturen.
  • Vanaf 18 jaar mag ook een snelle motorboot bestuurd worden als men in het bezit is van een vaarbewijs.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Categorie:Binnenvaart Categorie:Pleziervaart Categorie:Verkeersopleiding