Gustaaf Sorel

Etalagester
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Torsade de Pointes (overleg | bijdragen) op 29 mei 2009 om 14:54. (→‎Tweede Wereldoorlog)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Gustaaf Sorel
Gustaaf Sorel
Persoonsgegevens
Geboren 17 januari 1905
Overleden 14 mei 1981
Geboorteland België
Beroep(en) Kunstschilder
Tekenaar
RKD-profiel
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur

Gustaaf Sorel (Oostende, 17 januari 1905 – aldaar, 14 mei 1981) was een Vlaamse kunstschilder en tekenaar.

Jeugd

Hij was de jongste telg uit een gezin met drie kinderen. Zijn ouders, Henri Sorel en Maria Blomme, scheidden reeds drie jaar na zijn geboorte. Hij groeide op in de volkse buurten van het Visserskwartier van Oostende, waar zijn moeder een linnenwinkel met stikatelier had in de St-Paulusstraat. Hij heeft zijn volkse afkomst nooit verloochend. Steeds opnieuw heeft hij deze buurten uit zijn geboortestad weergegeven en vereeuwigd in zijn vele stadsgezichten op canvas.

Op de lagere school had hij enkele elementaire tekenlessen gekregen. Meer zat er in die tijd niet in want in 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vluchtte het gezin naar Londen. Ze hadden er een armoedig bestaan en moesten regelmatig verhuizen.

In 1919 keerde het gezin keerde terug naar Oostende. Zijn moeder heropende haar winkel, die bijna volledig geplunderd was. Gustaaf Sorel ging naar school in het Koninklijk Atheneum van Oostende. Hoewel hij op school een leerling van de klassiek geschoolde kunstenaar Auguste Distave (1887-1947) was geweest, was Gustaaf Sorel in feite in grote mate een autodidact. Op school en in de turnkring “Van Neste Genootschap” leerde hij Karel Jonckheere, de latere letterkundige, kennen. Dit groeide uit tot een vriendschap die vele jaren zou duren.

Debuut

Het vissersplein (ca. 1930)

Op de legerdienst in Antwerpen in 1925 volgde een schriftelijke opleiding tot boekhouder. Hij oefende dit beroep tegen zijn zin uit, want hij had zijn zinnen gezet op een loopbaan als kunstenaar. Om wat bij te verdienen deed hij seizoenwerk als bediende in het Casino Kursaal van Oostende.

Zijn eerste werken dateren eveneens van rond 1925. Het zijn lino’s en zwart-wittekeningen, sterk geïnspireerd door de vernieuwende grafische stijl en de sobere vormgeving van Frans Masereel en Joris Minne, maar ook de kleurrijke schilderijen van Masereel moeten een grote invloed uitgeoefend hebben. Uit enkele werken blijkt bovendien ook een zekere stilistische invloed van zijn stadsgenoot Leon Spilliaert.

Een vroeg werk, “Rachel” (Oost-Indische inkt op papier) dateert van mei 1925. Dit is nog een klassieke figuratieve tekening waarbij het beeld van dit model (om precies te zijn: zijn eerste liefde) gevormd wordt door korte streepjes. Maar hij zal hetzelfde profiel gebruiken in een andere tekening met Oost-Indische inkt op papier uit 1928: “Jong meisje in de schaduw”(invloed van Joris Minne). Uit die periode dateert eveneens de hallucinante tekening “De lach” (1927), waarin de invloed van Masereel duidelijk naar voren treedt.

Deze werken resulteerden al in 1929 in een eerste tentoonstelling in de lokalen van het plaatselijke blad “Le Carillon”. Een jaar later volgde een tentoonstelling in de “Cercle Littéraire d’Ostende”. In de loop van de jaren dertig volgden nog meerdere tentoonstellingen, o.a. in de Oostendse galerij “Studio” (geleid door Blanche Hertoghe) in de Adolf Buylstraat, waar hij een groepstentoonstelling gaf met o.a. James Ensor (die daar permanent tentoonstelde). [1] Deze befaamde Oostendse kunstschilder prees dit nieuwe talent met de woorden: “Gustaaf Sorel, c’est le diamant noir de la peinture contemporaine” (Gustaaf Sorel is de zwarte diamant van de hedendaagse schilderkunst), waarmee hij doelde op het zwart-wit contrast en het licht dat tezelfdertijd uitstraalde van de werken van Gustaaf Sorel. Ook de kunstcritici gaven hem toen al positieve kritieken.

Academie

Op weg naar de kerk (ca. 1935)

Er bestond in Oostende al een Academie voor Schone Kunsten, gesticht in de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, maar in die school legde men eerder de nadruk op de technische kant van de opleiding dan op de artistieke inbreng. Gustaaf Sorel besloot daarom om in 1934, samen met de Roeselaarse kunstschilder en Romeprijswinnaar Alfons Blomme (1889-1979) (die aangesteld werd als directeur) en enkele andere lokale kunstenaars (Antoine Schryrgens, Daan Thulliez, Dora Rommelaere, Jef Verbrugge en Michel Poppe), een nieuwe Academie in Oostende op te richten.

Op het einde van de jaren dertig begint Sorel ook in kleur te schilderen: gouache op papier. Hij werkt meestal tot diep in de nacht in een verduisterde kelderkeuken, bij het licht van een zwak elektrisch peertje.

Uit die tijd stammen de volgende werken:

  • “Op weg naar de kerk” (ca. 1935), een sombere gouache op papier, een groep mensen in elkaar gehurkt van de kou, op weg naar de kerk onder een loodgrijze hemel. Hij geeft dit weer in sombere kleuren, bijna een zwart-wittekening.
  • ”Panoramisch landschap” is een gouache op papier in sombere kleuren.
  • “De doop (dorpsgezicht)”, een andere gouache op papier uit 1937; dit is reeds kleurrijker maar blijft toch ook een sombere indruk geven.
  • "Processie met dragers van een miniatuurkapelletje" (1937) - gouache op papier.
  • Het “Panoramisch gezicht met volksverhuizers” (1938) is een tekening met Oost-Indische inkt in de strakke lijn van Frans Masereel.
  • ”Zeedijk” (1939) is een tekening met strakke lijnen (Oost-Indische inkt op papier) (met invloed van Leon Spilliaert)

Tweede Wereldoorlog

De Doop (dorpsgezicht) (1937)

In januari 1940 werd Gustaaf Sorel opnieuw onder de wapenen geroepen. Na de capitulatie van het Belgische leger op 28 mei 1940 werd hij geïnterneerd als krijgsgevangene in een Oostendse kazerne. Zoals zoveel Vlaamse dienstplichtigen werd hij reeds na enkele maanden vrijgelaten. Hij vond werk als stadsbediende bij de Commissie voor Openbare Onderstand (het huidige OCMW) en werd gedelegeerd bij Winterhulp (hulp aan kinderen en behoeftigen). In 1944 werden de inwoners van het centrum van Oostende op Duits bevel verplicht geëvacueerd. Het gezin Sorel vond onderdak bij de grootouders langs moederszijde in Wezembeek-Oppem, nabij Brussel. Van daaruit verhuisden ze later naar Elsene, waar ze ternauwernood aan de Gestapo ontsnapten.

Ook in deze barre tijden bleef hij doorgaan met tekenen en schilderen. Stilaan komt er meer kleur in zijn werk, maar het coloriet en de sfeer blijven somber. Rond 1945 begint hij voor het eerst met olieverf op doek te schilderen.

  • ”Volkstoeloop” (1942) – een gouache op papier.
  • "Publiciteitscaravaan van een circus) (1942) – gouache op papier.
  • ”Bosweg” (1944) – gouache op papier.
  • ”Op weg naar de kermis” (1945) – een kleurrijke olieverf op doek.
  • "Kapelletje van Bredene" (1945) – Oost-Indische inkt op papier.
IJskelderstraat (ca. 1950)

Hij schildert de volksmens, samengetroept in de straat, luisterend naar een volksmenner, of kijkend naar een kermistent of een circus, of gelaten meelopend in een processie of achter een huifkar. De uitgebeelde figuren staan meestal met hun rug naar de toeschouwer. Slechts enkele figuren kijken je verveeld aan met weinig expressieve gezichten. Hij schildert ook enkele marines en werken met donkere landschappen. Van nu af aan gaan ook huisgevels en hun ramen een rol spelen in zijn werk. Het uitbeelden van de stad wordt een centraal thema. Er verschijnen modieus geklede vrouwen in zijn schilderijen. De echtgenote van Gustaaf Sorel was naaister en had dus modebladen in huis. Dit zal hierin zeker een rol gespeeld hebben.

Slachthuis

Na dit korte verblijf te Wezembeek-Oppem en Elsene keerde het gezin op het einde van 1944 terug naar Oostende. Gustaaf Sorel kreeg in 1946 een baan als bediende bij het stedelijk slachthuis van Oostende. Hij zou daar blijven werken tot hij rond 1967 om gezondheidsredenen met pensioen moest gaan.

Het thema rond het slachthuis leidde in de loop der jaren tot verschillende tekeningen in Oost-Indische inkt en tot de schilderijen “Slachthuis” in witte, blauwe en grijze kleuren en “Bureau in het Slachthuis”, een afbeelding van zijn kantoor in het slachthuis.

Academie

De Verloren Stappen (zonder datum)

In die naoorlogse periode richtte hij de Academie opnieuw op. Eerst was dit een vrije academie, (nauwelijks) gesubsidieerd door de staat. Later werd dit de stedelijke kunstacademie. Hij werd in 1948 tot directeur benoemd tot hij in 1977 (hij was toen reeds 72 jaar) opgevolgd werd door de Oostendse kunstschilder Willy Bosschem. In het begin telde deze academie enkele grote namen in het lerarenkorps: Maurice Boel (1913-1998), Raoul Servais, Jef de Brock en de beeldhouwer Pieter-Bernard Vanhumbeeck.

Deze kunstacademie zou voor veel kunstenaars het begin betekenen van hun loopbaan: Etienne Elias (1936), Daniël Declercq, Redgy van Troost, Jacki Tavernier, zijn zoon André Sorel, Hubert Minnebo, Roland Devolder, Francine van Mieghem (die later zou trouwen met George Grard), Julien Hermans, Mia Moreaux, Denise Verstappen (1933-2002), Pierre Remaut, Roger Remaut en nog vele anderen.

Die tijd was een vruchtbare periode:

  • "De drie Zoons" (1948) – houtskool op papier (afbeelding van zijn drie kinderen Louis, André en Willy).
  • "Het circus" (1949) – olieverf op paneel; één van zijn weinige werken met een vrolijker inslag.
  • "Zeewijding" (1949) – Oost-Indische inkt op papier.
  • "Winkelpand in de stad" (1950) – Oost-Indische inkt op papier.
  • "Duivelsmeisjes" en "Twee figuren: Travesties uit de Lapin Agile" (ca. 1950) - gouache op papier (naar aanleiding van een reis naar Parijs)
  • "Torengebouw" (1953)

Doorbraak

Het Armenkarretje (zonder datum)

Gustaaf Sorel maakt meer en meer naam. Hij heeft van nu af aan bijna jaarlijkse tentoonstellingen, meestal in Oostende maar ook in Brussel, Kortrijk en ten slotte ook in het buitenland, zoals in Parijs (1954), Valencia, Bordeaux, Brive, Düsseldorf (1962), New York en Philadelphia.

Vanaf 1953 evolueert zijn stijl verder. Het uitbeelden van dreigende gevels komt nog meer tot uiting, het wordt als het ware als een obsessie. Hij gebruikt dikke, zwarte verticale lijnen en soms een contrastrijk palet. Samen met kubistische vervormingen geeft dit een nog grotere dramatische uitstraling aan zijn straten en gevels, en alles wat er in of achter leeft.

Ook andere kunstenaars hebben dit thema van gevels en vensters aangesneden, o.a. de Franse dichter Baudelaire in zijn stukje "Fenêtres" (in "Petits poèmes en prose") en de Belgische zanger Jacques Brel in zijn lied "Les Fenêtres".

In de jaren zestig begint hij te sukkelen met zijn gezondheid en wordt hij enkele malen geopereerd. Maar hij blijft onverdroten schilderen:

  • "Stadsgezicht" (1956) – olieverf op paneel
  • "België (straatgezicht)" (1957) – olieverf op doek
  • "Straat met eenzame wandelaar" (1959)
  • "De Tweeling" (1960) – olieverf op paneel
  • "Visserskaai" (1963) - olieverf op paneel
  • "Het Witte Huis" (1964) – olieverf op paneel
  • "Zicht op de Zeedijk met Straatlantaarn" (1965) – olieverf op paneel
  • Hangar I (1965-1966) – olieverf op doek
  • Een “Spieke” (1970) – Oost-Indische inkt op papier
  • "Moeder en kind" (1970) - gouache op papier (afbeelding van de echtgenote en zoon van Willy Sorel).
  • ”De Duivel en de Fee” - illustraties bij de verhalenbundel “Als d’oude Peperbus vertelt…” (1976)
  • "De Verloren Hoek" (1977)
De Duivel en de Fee (1976)

Hij kon werkelijk niet stoppen met tekenen of schilderen, steeds was hij artistiek bezig. Zo is er een hele reeks met koppen, getekend in een voorbeeldenboek van behangpapier (jaren '70).

Tenslotte kreeg hij waar elke kunstschilder van droomt: enkele belangrijke retrospectieven. Hij werd in 1970 gehuldigd in zijn geboortestad (in het Museum van Schone Kunsten te Oostende) en in 1975 (in het Kursaal). Tenslotte kreeg hij in 1978 een groots huldebetoon. Bij die gelegenheid verscheen er een kunstboek, samengesteld door zijn zoon Louis Sorel, met bijdragen van bekende auteurs zoals zijn vriend Karel Jonckheere.

Hij werd ook vereerd met enkele onderscheidingen:

  • Prijs van het Oostends Kursaal (1937)
  • Prix Thorlet de l’Académie Française (1954)
  • Zilveren medaille van de Stad Parijs (1954)

In 1977 neemt hij afscheid als directeur van zijn geliefde academie. Zijn gezondheid ging toen snel achteruit en hij overleed te Oostende op 14 mei 1981.

Zijn werk werd nog tentoongesteld in de Oostendse “Gallerie de Peperbusse” in 1980 en 1981. In december 1982 was er de onthulling van een plaket aan de gevel van zijn woonhuis ter gelegenheid van een nieuwe tentoonstelling in het Museum voor Schone Kunsten.

In de periode 1976-1991 zorgde zijn oudste zoon Louis Sorel voor een permanente tentoonstelling van de werken van zijn vader in het “Museum Gustaaf Sorel” in de Sint-Paulusstraat 61 te Oostende, naast het huis waar de schilder oorspronkelijk gewoond had.

Een grote overzichtstentoonstelling volgde in de Venetiaanse Gaanderijen te Oostende (december 2005 – februari 2006).

Besluit

Moeder en Kind (ca. 1970)

Gustaaf Sorel is door zijn oprechte kunstenaarschap een vaste waarde geworden in de kunst. Hij gaf zijn volkse omgeving weer met de losse en soepele lijn van zijn eigen gesynthetiseerde schilderstijl. Hij onderging zowel figuratieve invloeden, als, later, expressionistische, kubistische of constructivistische stimulansen. Zijn stads- en straatgezichten met de grauwe gevels stralen de verstikkende troosteloosheid uit van de verlaten straten en de lege steegjes van de stad en haar inwoners. Hij had een obsessie voor een geheimzinnige, drukkende stilte. Maar zelfs in die donkere doeken is er geen benauwende sfeer. Meestal straalt er ergens een zacht licht vanuit een raam, deur of poort - een lichtspeling waardoor de sfeer nog intenser wordt en die aanleiding geeft tot allerlei contrasten. Het geheel van zijn werken toont in feite aan dat hij een man van het volk was, wiens kunstenaarshart klopte voor het volk.

Er hangen een aantal werken in het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten van Oostende, maar veel werk is nog in privébezit. Zijn oeuvre is eveneens vertegenwoordigd in verschillende buitenlandse collecties: Roubaix, Parijs, Bordeaux, New York.

Zijn zoon André Sorel is eveneens een bekende kunstschilder geworden, wiens werken in grote collecties en veel musea zijn vertegenwoordigd.

Voetnoot

  1. N. HOSTYN, De galerij “Studio” : bloeiende kunstgalerij in Oostende tijdens het interbellum, in : De Plate, 92/113-115, 145-150.
[[Wikipedia:Bronvermelding#Bron gevraagd|<span title="Voor deze uitspraak is een bronvermelding gewenst. Motivering:

  • (nl) N. Hostyn – Gustaaf Sorel, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 10, Brussel, 1983 (met verdere literatuuropgave).
  • (nl) N. Hostyn – Beeldend Oostende, 1993.
  • (nl) N. Hostyn – Persmap bij de tentoonstelling “Gustaaf Sorel – Waar plant ik mijn ezel ?” Venetiaanse Gaanderijen (03.12.05 – 12.02.06) – Oostende
  • (nl) Paul Piron – De Belgische Beeldende Kunstenaars uit de 19de en de 20ste eeuw – Art in Belgium ISBN 90-76676-01-1
  • (fr) Le dictionnaire des Peintres belges du XIVe siècle à nos jours, Brussel, 1994.
  • (nl) Gheeraert, John, Als d'oude Peperbus vertelt ..., Oostende, De Kinkhoorn, 1976, 95pp. met ill. van Gustaaf Sorel.
  • (nl) Louis Sorel: persoonlijk archief.">[bron?]]]
Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Gustaaf Sorel op Wikimedia Commons.


Etalagester Dit artikel is in Gustaaf deze versie opgenomen in de etalage.