Portaal:Oudheid/werkplaats/Gaius Marius

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De zogenaamde Marius (Augusteïsche kopie van een buste uit 2e eeuw v.Chr., Glyptothek München).

Gaius Marius (Cereatae, 157 - ?, 86 v.Chr.) was een Romeinse generaal en staatsman. Hij was de beroemde overwinnaar van de Cimbren en Teutonen en zou maar liefst zeven keer het consulaat bekleden.

Leven[brontekst bewerken]

Jeugd[brontekst bewerken]

Hij werd geboren (156 v.Chr.) in het stadje Cereatae bij Arpinum, uit het huwelijk van Gaius Marius en Fulcina.[1] De Marii waren een gegoede familie uit Picenum, maar behoorde niet tot de hogere klasse.[2]

In overeenstemming met zijn geboorte, was ook zijn opvoeding eenvoudig en streng. De wetenschappen bleven hem geheel vreemd. Zijn krachtig en gehard lichaam maakte hem tot een gevaar en dood trotserende soldaat, die zijn krijgstalenten op het slagveld meer en meer ontwikkelde.[3]

Begin van zijn militaire en politieke carrière[brontekst bewerken]

Zijn aanleg voor de krijg werd reeds opgemerkt door Publius Cornelius Scipio Aemilianus Africanus minor, onder wie hij zijn eerste veldtocht deed in Hispania, samen met zijn latere vijand Jugurtha. In 119 v.Chr. werd hij tot tribunus plebis verkozen. In dit ambt openbaarde hij zijn natuurlijke woestheid en hevigheid van karakter. Later werd hij praetor[4] en ging daarna als propraetor naar Hispania, waar zijn eerlijkheid en rechtvaardigheid, naast zijn gestengheid in het handhaven van de openbare veiligheid de algemen goedkeuring wegdroegen.

De oorlog tegen Jugurtha en eerste consulaat[brontekst bewerken]

De grond tot zijn roem als krijgsman legde hij evenwel in de oorlog tegen Jugurtha, waarin hij als legatus legionis de consul Quintus Caecilius Metellus Numidicus terzijde stond. Hij hielp hem de verslapte krijgstucht herstellen en bewees zijn werkelijke verdienste in het overwinnen van Jugurtha. Daardoor baande zich de laag geboren man ondanks de tegenkanting van de optimates een weg naar het consulaat (homo novus).

Hij begaf zich daarom naar Rome, en verwierf in 107 v.Chr. het ambt van consul door de gunst van de plebejers, wiens genegenheid hij zich niet minder had verworven, dan hij de genegenheid van de soldaten bezat, met dewelke hij alle gevaren van de oorlog deelde.[5] Hij kreeg eveneens het opperbevel tegen Jugrutha en om zijn leger nu te versterken, wierf hij zijn soldaten zelfs uit de laagste klasse van het volk.

In Africa teruggekeerd behaalde hij schitterende overwinningen op zijn vijand, die door de listen van Lucius Cornelius Sulla en het verraad van koning Bocchus I, de schoonvader van Jugurtha, in handen van de Romeinen raakte.

Cimbrische Oorlog: vier achtereenvolgende jaren consul[brontekst bewerken]

Zie Cimbrische Oorlog voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Romeinse nederlagen en overwinningen tijdens de Cimbrische Oorlog.

Marius zijn roem was nu zo groot dat men hem in zijn afwezigheid in 104 v.Chr. tot consul verkoos tegen de Cimbren en Teutonen], die Italië bedreigden, en zijn ambt in de drie volgende jaren telkens verlegende. Van hem alleen meende men redding te kunnen verwachten.[6] Nadat hij de ontmoedigde Romeinen in zijn legerplaats aan de oevers van de Rhodanus (Rhône) aan de aanblik van de woeste vijanden had geend, trok hij hen na, toen zijn naar Italië opbraken. [7] En hij versloeg vervolgens de Teutonen geheel en al in de Slag bij Aquae Sextiae (Aix-en-Provence) (102 v.Chr.).[8]

Kort na de slag ontving hij het bericht dat hij voor de vijfde maal tot consul was benoemd.[9] Daaroptrok hij naar Boven-Italië en nadat hij zijn leger met dat van zijn ambtgenoot Quintus Lutatius Catulus had verenigd, versloeg hij de Cimbren in de slag bij Vercellae (101 v.Chr.).[10] Zij werden geheel vernield.

Legerhervorming[brontekst bewerken]

De veranderingen die hij invoerde in het Romeinse leger hielden in dat de staat de uitrusting betaalde voor de soldaten. Dat zorgde ervoor dat ook het proletariaat het leger in kon. Dit was noodzakelijk omdat vóór de veranderingen soldaten hun eigen uitrusting moesten betalen. Daarom waren de meeste soldaten boeren. Toen rijke Romeinen op het platteland gingen wonen, leidde dit ertoe dat boeren van hun land gejaagd of uitgekocht werden. Zodoende gingen de boeren in de stad wonen, waar ze geen of weinig werk konden vinden en zo werden zij arm. Het proletariaat groeide daardoor enorm en het aantal boeren slonk enorm. Hierdoor werd het steeds moeilijker voor Rome om aan soldaten te komen. De oplossing werd bedacht door Gaius Marius. Het Romeinse leger werd omgevormd tot een staand beroepsleger in plaats van een leger van halve huurlingen. Verdere veranderingen die Marius doorvoerde als consul, waren dat soldaten een contract tekenden bij de Romeinse staat, waardoor ze 25 jaar zouden dienen in het leger, om dan aan het eind met pensioen te gaan en beloond te worden met een stuk land en een groot deel van hun salaris, dat was ingehouden.

Dit werden de legionairs, en alleen Romeinse burgers mochten dit. Niet-Romeinen mochten een ander contract tekenen, waarbij ze na dezelfde periode, als de legionairs met pensioen gingen, een vergelijkbare beloning kregen (maar dan wat lager) en het Romeinse staatsburgerschap verwierven, wat hun extra rechten en belastingkortingen opleverde. Dit waren de auxilia.

De auxilia werden vaak gebruikt om grenzen te verdedigen en als lichte infanterie. De legionairs werden gebruikt om grote aanvallen af te slaan en om het imperium uit te breiden. Auxilia werden meestal ingezet in andere gebieden als waar ze vandaan kwamen, om de kans op opstanden te verkleinen. Doordat legionairs niets te verliezen hadden wat ze niet bij zich droegen (ze waren altijd ongetrouwd), en alleen konden verdienen als soldaat bij de bevelhebber, ontwikkelden ze een grote trouw aan de bevelhebber (als deze tenminste succesvol was), waardoor deze vaak grote macht kon krijgen. Dit probeerde de senaat te bestrijden door de bevelhebbers om de paar jaar af te wisselen. Wanneer dit niet gebeurde, bracht dat grote risico's, zoals wat er later gebeurde bij Julius Caesar.

Zesde consulaat[brontekst bewerken]

De redder van Rome vielen nu de grootste eerbewijzen bij zijn triomftocht ten deel. Men verkoos de eerzuchtige man in 100 v.Chr. nogmaals tot consul.[11]

Hij toonde nu zijn bekwaamheid als staatsman slechts in onvruchtbare twisten, vooral door zijn oude tegenstander Quintus Caecilius Metellus Numidicus in ballingschap te doen zenden, omdat deze weigderde, een eed te zweren dat hij zich aan de lex Apuleia agraria van Lucius Appuleius Saturninus zou houden.[12]

Zoals hij zich van Metellus had ontdaan, handelde hij ook met zijn vroegere medestander Saturninus, hoewel hij zich hierdoor bij een gedeelte van de plebejers gehaat maakte. Toen Glaucia als kandidaat voor het consulaat in 99 v.Chr. zijn tegenstander, Gaius Memmius, liet vermoorden, verklaarde de senaat Saturninus en Glaucia tot staatsvijanden en droeg Marius op de staat te verdedigen.[13] Marius wist de orde enigszins te herstellen en Saturninus en zijn voornaamste aanhangers op te sluiten in het senaatsgebouw.[14] Daar werden Saturninus en zijn aanhangers door op het dak geklommen aanhangers van de optimates met leistenen doodgegooid.[15] Dit incident kostte Marius zijn reputatie bij het volk. Voortaan werd hij door elke groepering in Rome gewantrouwd. Voorlopig was zijn rol uitgespeeld.

Proconsulaat en bellum sociorum[brontekst bewerken]

In de overtuiging dat hij zich slechts door de oorlog onontbeerlijk kon maken (en omdat zijn rivaal Metellus uit ballingschap was teruggekeerd), ging hij na het einde van zijn consulaat naar Asia en trachtte Mithridates VI van Pontus tot de oorlog op te ruien.[16]

De optimates heersten en maakten op schandalige wijze misbruik van hun macht. In 91 v.Chr. vermoordden zij de hervormingsgezinde tribunus plebis Marcus Livius Drusus, zoon van Gracchus' concurrent, die onder meer burgerrecht voor de Italische bondgenoten had geëist. Daardoor kwamen de meeste bondgenoten in opstand (bellum sociorum). De rebellen stichtten hierop hun eigen staat met Corfinium als hoofdstad, met een eigen senaat en magistraten zoals die in Rome. Ze lieten hun eigen munten slaan en brachten legers op de been die herhaaldelijk de Romeinse legers versloegen. Marius zou tijdens de oorlog eerst als legatus dienen, en vervolgens na de dood van de consul Publius Rutilius Lupus het bevel overnemen en de Marsi in een bloedige slag verslagen. Na twee jaar vechten braken de Romeinen de opstand door iedere stad die zich overgaf, het volledige burgerrecht te schenken.

Conflict met Sulla[brontekst bewerken]

Weldra trok hij zich wegens zijn hoge leeftijd terug, doch toen de Eerste Mithridatische Oorlog uitbarstte (89 v.Chr.) streefde hij weer naar het opperbevel en het consulaat. Dit mislukte echter: Sulla, die zich reeds in de oorlog tegen Jugurtha, de Cimbren en de bondgenoten had ondescheiden, sneed hem de pas af en werd in 88 v.Chr. tot consul verkozen.

Nu verbond Marius zich met de tribunus plebis Publius Sulpicius Rufus, die het voorstel deed om de nieuwe burgers over al detribus te verdelen, opdat door hun groot getal de oude burgers zouden worden overstemd en alzo Marius tot bevelhebber tegen Marius kon worden verkozen. Na hevige onlusten geraakte dit voorstel erdoor. Doch toen de pogingen van Marius om Sulla’s leger voor zich te winnen, mislukten, en Sulla tegen Rome oprukte en de stad innam, moest de oude Marius met zijn zoon, Gaius Marius minor, de vlucht nemen.

Om zijn achtervolgers te ontkomen moest hij van de ene plaats naar de andere rondzwerven, nu eens onder de blote hemel overnachten, dan weer op de onstuimige golven zijn toevlucht zoeken. Uiteindelijk werd hij weer aan land gezet en vond een schuilplaats bij een visser in de moerassen van Minturnae. Hij werd echter ontdekt en naar de stad gebracht[17] en terdood veroordeeld.

Daar niemand hem terdood wilde brengen, werd deze taak opgedragen aan een Gallische (of Cimbrische) slaaf, die echter door de dreigende stem van de gevreesde grijsaard, de moed ontbrak om de daad te volvoeren.

Nu besloten de inwoners van Minturnae, denkend aan zij grote daden, hem te reden, en lieten hem op een vaartuig uit hun stad brengen. Zo ontkwam hij na vele gevaren gelukkig naar Africa en trad te Carthago aan land. Door de daar bevelvoerende Romein werd hem het land ontzegd, doch de gezant die hem het bevel overbracht, beval hij aan zijn meester te zeggen, dat hij Marius als vluchteling op de puinhopen van Carthago had gezien. Ook zijn zoon, die hem was kwijtgeraakt, voegde zich hier weer bij hem.

Gunstige tijdingen uit Rome riepen hem ijlings naar Italië terug, waar hij een leger verzamelde, zich met Lucius Cornelius Cinna verenigde en tegen Rome oprukte, waar de senaat in de grootste angst verkeerde en onderhandelingen zocht aan te knopen. Cinna trok Rome binnen, Marius eerst na de opheffing van zijn verbanning. Door zijn gewapende slaven liet hij een vreselijk bloedbad aanrichten onder zijn vijanden, inzonderheid onder Sulla’s vrienden. Overal heersten moord en plundering. Sulla’s goederen werden verbeurd, en hijzelf vogelvrij verklaard.

Zevende consulaat en overlijden[brontekst bewerken]

Daarop namen Marius en Cinna eenvoudig het consulaat op zich, de eerste nu voor de zevende maal in 86 v.Chr. Doch reeds op de achttiende dag daarna stierf hij op 13 januari op de leeftijd van 71 jaar, uitgeput door de verschrikkelijke gebeurtenissen van de laatste tijd van zijn veelbewogen leven.[18]

Sulla koelde later zijn wraak nog op zijn as, dat hij in de Anio liet verstrooien.[19]

Noten[brontekst bewerken]

  1. Plutarchus, Marius 3 (noemt het stadje Cirrhaeaton, maar dit is zeer waarschijnlijk een corrupte vorm van Cereatae). Verg. Sallustius, Bellum Iugurthinum 63.
  2. Velleius Paterculus (Historia Romana II 11.) vermeldt dat Marius zou zijn geboren in de ordo equestri, maar er is voorgesteld dit te lezen als agresti ("agrariër").
  3. Cicero, pro M. Fonteio 15.
  4. Plutarchus, Marius 5.
  5. Sallustius, Bellum Iugurthinum 73, Plutarchus, Marius 9.
  6. Plutarchus, Marius 14.
  7. Plutarchus, Marius 15-18.2.
  8. Plutarchus, Marius 18.3-21.
  9. Plutarchus, Marius 22.3.
  10. Plutarchus, Marius 24-27.
  11. Plutarchus, Marius 28.
  12. Plutarchus, Marius 28.5, Appianus, Bellum Civile I 29-32.1, Livius, Periochae LXIX 1-3, Aurelius Victor, De Viris Illustribus 73.
  13. Aurelius Victor, De Viris Illustribus 73.10.
  14. Plutarchus, Marius 30.3-4, Appianus, Bellum Civile I 32.
  15. Appianus, Bellum Civile I 32.
  16. Plutarchus, Marius 31.
  17. Plutarchus, Marius 37. Vgl. Cicero, De Finibus bonorum et malorum II 32.
  18. Velleius Paterculus, Historia Romana II 23.1, Plutarchus, Marius 45-46.
  19. Cicero, De Legibus II 56, Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia IX 2.1, Lucanus, Pharsalia I 583-584.

Referentie[brontekst bewerken]

  • art. Maria gens (1), in F. Lübker - trad. ed. J.D. Van Hoëvell, Classisch Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, Rotterdam, 1857, pp. 582- 583.